Einde inhoudsopgave
Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof
Artikel 70 Misdrijven gericht tegen de rechtspleging
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2002
- Redactionele toelichting
Dit artikel is gecorrigeerd via een rectificatie (Trb. 2004, 258).
- Bronpublicatie:
17-07-1998, Trb. 2000, 120 (uitgifte: 17-10-2000, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-07-2002, Trb. 2002, 135 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Rechtshandhaving
Internationaal strafrecht / Internationale tribunalen
1.
Het Hof heeft rechtsmacht ter zake van de volgende misdrijven tegen de rechtspleging van het Hof wanneer deze opzettelijk worden begaan:
- a.
het afleggen van een valse getuigenverklaring wanneer ingevolge artikel 69, eerste lid, de verplichting bestaat de waarheid te spreken;
- b.
het leveren van bewijs waarvan de partij weet dat het vals of vervalst is;
- c.
het door middel van omkoping beïnvloeden van een getuige, het belemmeren van de verschijning van een getuige of van het vrijelijk afleggen van een getuigenverklaring, het wraak nemen op een getuige wegens het afleggen van een verklaring of het beschadigen, vernietigen, onbruikbaar maken of wegmaken van enige bewijsmiddel dan wel het vervalsen daarvan of het belemmeren van de vrijelijke bewijsgaring;
- d.
het hinderen, intimideren of door middel van omkoping beïnvloeden van een beambte van het Hof teneinde deze te dwingen of over te halen zijn bediening niet of onjuist te vervullen;
- e.
het wraak nemen op een beambte van het Hof wegens de taken die door deze of een andere beambte zijn vervuld;
- f.
het als beambte van het Hof in samenhang met zijn bediening vragen om steekpenningen of het aannemen daarvan.
2.
Het Hof oefent rechtsmacht uit over misdrijven ingevolge dit artikel overeenkomstig de in het Reglement van proces- en bewijsvoering bepaalde beginselen en procedure. De voorwaarden voor verlening van internationale rechtshulp aan het Hof met betrekking tot de procedures ingevolge dit artikel worden bepaald door de nationale wetgeving van de Staat waaraan een verzoek wordt gericht.
3.
Bij veroordeling is het Hof bevoegd een gevangenisstraf op te leggen van ten hoogste vijf jaar of een boete overeenkomstig het Reglement van proces- en bewijsvoering, of beide.
4
a.
Elke Staat die Partij is breidt de werking van zijn strafrecht, waarbij misdrijven tegen de integriteit van zijn eigen opsporing en rechtspleging strafbaar worden gesteld, uit tot misdrijven tegen de rechtspleging als bedoeld in dit artikel, die begaan zijn op zijn grondgebied of door een van zijn onderdanen;
b.
Op verzoek van het Hof, legt een Staat die Partij is de zaak ter vervolging voor aan zijn bevoegde autoriteiten wanneer hij dit passend vindt.