Einde inhoudsopgave
Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof
Artikel 69 Bewijs
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2002
- Bronpublicatie:
17-07-1998, Trb. 2000, 120 (uitgifte: 17-10-2000, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-07-2002, Trb. 2002, 135 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Rechtshandhaving
Internationaal strafrecht / Internationale tribunalen
1.
Alvorens een getuigenverklaring af te leggen, dient elke getuige overeenkomstig het Reglement van proces- en bewijsvoering een gelofte af te leggen ten aanzien van de waarheidsgetrouwheid van het door hem af te leveren bewijs.
2.
De getuigenverklaring wordt ter terechtzitting in persoon afgelegd behoudens voorzover de in artikel 68 of in het Reglement van proces- en bewijsvoering vermelde maatregelen zijn getroffen. Het Hof is ook bevoegd toe te staan dat een getuige een verklaring aflegt door middel van het direct gesproken woord of een bandopname, door gebruikmaking van video- of audiotechnologie, alsmede door de overlegging van documenten of schriftelijke transcripties overeenkomstig dit Statuut en het Reglement van proces- en bewijsvoering. Deze maatregelen mogen geen afbreuk doen aan of in strijd zijn met de rechten van de beschuldigde.
3.
De partijen kunnen overeenkomstig artikel 64 bewijsmiddelen overleggen die voor de zaak relevant zijn. Ten behoeve van de waarheidsvinding is het Hof bevoegd overlegging te verzoeken van ieder bewijsmiddel.
4.
Het Hof is bevoegd te beslissen of een bewijsmiddel relevant of toelaatbaar is, waarbij het onder meer in aanmerking neemt de bewijskracht van het bewijsmiddel en de afbreuk die dit bewijsmiddel kan doen aan een eerlijk proces of een eerlijke beoordeling van de getuigenverklaring, overeenkomstig het Reglement van proces- en bewijsvoering.
5.
Het Hof dient bijzondere rechten op vertrouwelijkheid te eerbiedigen en in acht te nemen als voorzien in het Reglement van proces- en bewijsvoering.
6.
Feiten van algemene bekendheid behoeven geen bewijs en behoren van rechtswege tot de kennisneming van het Hof.
7.
Bewijs verkregen door schending van dit Statuut of internationaal erkende mensenrechten is ontoelaatbaar, indien:
- a.
de schending ernstige twijfel doet rijzen ten aanzien van de betrouwbaarheid van het bewijsmiddel; of
- b.
de toelating van het bewijsmiddel in strijd zou zijn met de integriteit van de procedure en deze ernstig zou schaden.
8.
Wanneer het Hof beslist over relevantie of de toelaatbaarheid van bewijsmiddel dat door een Staat is vergaard, doet het Hof geen uitspraak over de toepassing van het nationale recht van die Staat.