Einde inhoudsopgave
Richtlijn 94/63/EG betreffende de beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) als gevolg van de opslag van benzine en de distributie van benzine vanaf terminals naar benzinestations
Bijlage II Voorschriften voor overslaginstallaties van terminals
Geldend
Geldend vanaf 20-01-1995
- Bronpublicatie:
20-12-1994, PbEG 1994, L 365 (uitgifte: 31-12-1994, regelingnummer: 94/63/EG)
- Inwerkingtreding
20-01-1995
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-1994, PbEG 1994, L 365 (uitgifte: 31-12-1994, regelingnummer: 94/63/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
1
Verplaatsingsdampen uit mobiele tanks die worden gevuld dienen via een dampdichte leiding te worden teruggevoerd naar een dampterugwinningseenheid om in de terminal te worden geregenereerd.
Deze bepaling is niet van toepassing op tankwagens die langs de bovenzijde worden gevuld, zolang deze wijze van vullen toegestaan is.
Op terminals waar benzine in schepen wordt overgeslagen kan een dampterugwinningseenheid worden vervangen door een dampverbrandingseenheid, wanneer dampterugwinning onveilig of technisch onmogelijk is vanwege de hoeveelheden retourdamp. De voorschriften voor de emissies van de dampterugwinningseenheid in de atmosfeer zijn eveneens van toepassing op de dampverbrandingseenheid.
Op terminals met een debiet van minder dan 25 000 ton per jaar kan onmiddellijke dampterugwinning op de terminal worden vervangen door voorlopige dampopslag.
2
De gemiddelde concentratie van dampen in de afvoer van de dampterugwinningseenheid — gecorrigeerd voor de verdunning tijdens de behandeling — mag niet meer dan 35 g/Nm3 gedurende één uur bedragen.
Voor de dampterugwinningseenheden die vóór 1 januari 1993 zijn geïnstalleerd mag het Verenigd Koninkrijk onder de hierna genoemde voorwaarden een ontheffing verlenen van de in deze bijlage bepaalde grenswaarde van 35 g/Nm3 gedurende één uur.
- —
de installatie voldoet aan een grenswaarde van 50 g/Nm3 gedurende één uur, gemeten volgens de voorschriften van deze bijlage;
- —
de ontheffing verstrijkt ten laatste negen jaar na de in artikel 10 van de richtlijn genoemde datum;
- —
de Commissie wordt in kennis gesteld van de afzonderlijke installaties waarvoor deze ontheffing geldt en ontvangt daarbij ook gegevens over het benzinedebiet en de dampemissies van de installaties.
De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten zorgen ervoor dat de meet- en analysemethoden en -frequentie worden vastgesteld.
De metingen moeten gedurende één volle werkdag (minimaal 7 uur) met normaal debiet worden verricht.
De metingen kunnen continu of intermitterend zijn. In het geval van intermitterende metingen moeten ten minste vier metingen per uur worden gedaan.
De totale meetfout als gevolg van de gebruikte apparatuur, het kalibratiegas en het toegepaste procédé mag niet meer dan 10 % van de gemeten waarde bedragen.
De gebruikte apparatuur moet op zijn minst in staat zijn concentraties van niet hoger dan 3 g/Nm3 te meten.
De nauwkeurigheid moet minstens 95 % van de gemeten waarde bedragen.
3
De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten moeten erop toezien dat de aansluitingen en leidingen geregeld op lekken worden gecontroleerd.
4
De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten moeten erop toezien dat de vulwerkzaamheden bij het laadportaal worden onderbroken in geval van een damplek. De inrichting om een dergelijke afsluiting tot stand te brengen moet op het laadportaal zijn geplaatst.
5
Wanneer het vullen langs de bovenzijde van mobiele tanks toegestaan is, dient het uiteinde van de vularm dichtbij de onderzijde van de mobiele tank te worden gehouden om spatten tijdens het vullen te voorkomen.