Einde inhoudsopgave
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.29 [Onderzoek naar fraude en echtheid relatie in kader gezinshereniging]
Geldend
Geldend vanaf 17-04-2024
- Redactionele toelichting
Dit artikel is opnieuw ingevoegd. Art. 3.29 (oud) vervallen.
- Bronpublicatie:
09-04-2024, Stb. 2024, 83 (uitgifte: 16-04-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
17-04-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-04-2024, Stb. 2024, 83 (uitgifte: 16-04-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Verblijf
Vreemdelingenrecht (V)
1.
Onze Minister kan ter uitvoering van richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PbEU 2003, L 251) nader onderzoek doen wanneer er in individuele gevallen gegronde vermoedens bestaan van fraude of dat het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, het partnerschap of de adoptie uitsluitend tot stand is gebracht om toegang tot en verblijf in Nederland te verkrijgen. Het nader onderzoek geschiedt niet stelselmatig.
2.
Gegronde vermoedens, als bedoeld in het eerste lid, kunnen worden gebaseerd op:
- a.
valse of misleidende informatie die door de hoofdpersoon of de vreemdeling is verstrekt, valse of vervalste documenten die zij hebben gebruikt, andere vormen van fraude die zij hebben gepleegd of onwettige middelen die zij hebben gebruikt;
- b.
informatie die relevant is voor de beoordeling of sprake is van een huwelijk, geregistreerd partnerschap, partnerschap dat of adoptie die uitsluitend tot stand is gebracht om toegang tot en verblijf in Nederland te verkrijgen, over:
- 1°
de duur, het moment van de totstandkoming en de beëindiging alsmede de aard van de relatie tussen de hoofdpersoon en de vreemdeling;
- 2°
de woonsituatie, de gemeenschappelijkheid van het huishouden en bijbehorende aanzienlijke en langlopende juridische en financiële verplichtingen;
- 3°
aanwijzingen dat er geen of onvoldoende persoonlijke relatie bestaat of heeft bestaan tussen de hoofdpersoon en de vreemdeling;
- 4°
bewijs dat er een ongebruikelijk hoog geldbedrag is betaald of een gift is gedaan voor het sluiten van het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, partnerschap of de adoptie;
- 5°
bewijs van een of meer eerdere schijnhuwelijken, geregistreerd schijnpartnerschappen, schijnpartnerschappen of schijnadopties of ander misbruik of fraude met het oog op het verkrijgen van een verblijfsrecht;
- 6°
het moment van de totstandkoming of de beëindiging van het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, het partnerschap of de adoptie ten opzichte van het moment van verlening van de verblijfsvergunning aan de vreemdeling; of
- 7°
ervaringsgegevens die zijn gebaseerd op representatief dossieronderzoek, mits deze op objectieve wijze worden toegepast.
3.
Het nader onderzoek bestaat uit het:
- a.
ter beantwoording aan de hoofdpersoon en vreemdeling toezenden van schriftelijke vragen;
- b.
verlangen van bewijs van de hoofdpersoon en vreemdeling van de echtheid van het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, het partnerschap of de adoptie;
- c.
gelijktijdig dan wel opvolgend zonder tussentijds contactmoment horen van de hoofdpersoon en de vreemdeling;
- d.
horen van andere meerderjarige personen die in relatie staan met de hoofdpersoon of de vreemdeling, voor zover dat noodzakelijk is voor het nader onderzoek; of
- e.
verzoeken van inlichtingen aan andere bestuursorganen met toepassing van artikel 107, zevende lid, van de wet, voor zover dat noodzakelijk is voor het nader onderzoek.
4.
Onze Minister stelt de hoofdpersoon en de vreemdeling in kennis van het nader onderzoek. De kennisgeving vermeldt welke gegronde vermoedens daar de aanleiding toe zijn.
5.
De hoofdpersoon en vreemdeling zijn verplicht om medewerking te verlenen aan het nader onderzoek en verstrekken daartoe relevante informatie die zij tot hun beschikking hebben.
6.
Onze Minister stelt een verslag op van de bevindingen van het nader onderzoek. Het verslag wordt aan de hoofdpersoon en de vreemdeling overgelegd, waarbij zij in de gelegenheid worden gesteld daar binnen een redelijke termijn op te reageren voordat de beschikking wordt genomen.
7.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van dit artikel.