Einde inhoudsopgave
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.30 [Arbeid als zelfstandige]
Geldend
Geldend vanaf 17-04-2024
- Bronpublicatie:
09-04-2024, Stb. 2024, 83 (uitgifte: 16-04-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
17-04-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-04-2024, Stb. 2024, 83 (uitgifte: 16-04-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Verblijf
Vreemdelingenrecht (V)
1.
De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die:
- a.
arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van Onze Minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend;
- b.
uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft, en
- c.
voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.
2.
De beoordeling van het wezenlijk Nederlands belang, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, van de ondernemingsactiviteiten geschiedt aan de hand van het bij ministeriële regeling in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken vastgestelde puntenstelsel of op een andere bij die ministeriële regeling te bepalen geschikte wijze. In die regeling kunnen ondernemingsactiviteiten worden aangewezen waarmee geen wezenlijk Nederlands belang is gediend.
3.
De aanvraag wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een wezenlijk Nederlands belang, indien de vreemdeling op het moment waarop de aanvraag is ontvangen een ononderbroken arbeidsverleden heeft van ten minste zeven jaar:
- a.
aan boord van een Nederlands zeeschip;
- b.
op het Nederlandse deel van het continentaal plat;
- c.
in de internationale binnenscheepvaart aan boord van Nederlandse schepen of daarmee gelijkgestelde inrichtingen, of
- d.
in het internationale wegtransport in dienst van een Nederlandse werkgever, voorzover dat transport vanuit of naar Nederland plaatsvindt.
4.
Voor de toepassing van het derde lid worden niet als onderbrekingen aangemerkt tussentijdse perioden van onvrijwillige werkloosheid, voorzover die in Nederland zijn doorgebracht en elk zes maanden of korter duurden, en die perioden in totaal niet langer dan twaalf maanden bedragen.
5.
De verblijfsvergunning kan aan een langdurig ingezetene worden verleend in afwijking van het eerste lid, onder a.
6.
In afwijking van het eerste en tweede lid kan de verblijfsvergunning worden verleend aan de vreemdeling die een innovatieve onderneming opricht waarmee hij arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, die duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan en die aannemelijk maakt dat hij binnen één jaar na verlening van de vergunning zal voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste en tweede lid. Bij ministeriële regeling worden nadere voorwaarden gesteld aan de toepassing van de eerste volzin.
7.
De aanvraag wordt niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder k, van de Wet.