Einde inhoudsopgave
Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
Bijlage 4.6.2
Geldend
Geldend van 20-04-2024 tot 01-08-2025
- Bronpublicatie:
16-04-2024, Stcrt. 2024, 12503 (uitgifte: 19-04-2024, regelingnummer: WJZ/ 46098517)
- Inwerkingtreding
20-04-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-04-2024, Stcrt. 2024, 12503 (uitgifte: 19-04-2024, regelingnummer: WJZ/ 46098517)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
behorende bij artikel 4.6.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
1. Doelstelling
Het doel van de subsidiemodule Versnelde klimaatinvesteringen in de industrie is het ondersteunen van het op korte termijn versnellen van investeringen in materiële en immateriële activa door ondernemingen uit de industrie die bijdragen aan het kosteneffectief reduceren van de CO2-emissies in de industrie in Nederland in 2030. Projecten moeten leiden tot een absolute afname van de CO2-emissies in Nederland ten opzichte van de huidige CO2-emissies van de industrie.
De CO2-reductie wordt berekend aan de hand van de referentieparkmethode. Voor elektriciteit houdt dit in dat in een vermindering of vermeerdering van het elektriciteitsverbruik wordt voorzien door het centrale elektriciteitsproductiepark dat gebruik maakt van fossiele energiebronnen. Als er meer of minder elektriciteit wordt gebruikt, kan dat alleen direct worden opgevangen door meer of minder elektriciteit te produceren uit fossiele bronnen. Dit productiepark wordt gezien als het referentiepark. Voor de berekening wordt een CO2-emissiefactor voor elektriciteit van 0,29 kg CO2/kWh gehanteerd.2.
2. Thema’s
2.1. Energie-efficiëntie anders dan in gebouwen (artikel 38 algemene groepsvrijstellingsverordening)
Dit thema betreft projecten voor energie-efficiëntiemaatregelen die ervoor zorgen dat de onderneming die subsidie aanvraagt, minder energie gaat verbruiken binnen het productieproces van zijn onderneming dan voorafgaand aan de beoogde investering. Dit thema betreft dus geen energie-efficiëntiemaatregelen voor gebouwen. De projecten binnen dit thema betreffen daarnaast niet de installatie van energie-uitrusting op fossiele brandstoffen, met inbegrip van aardgas.
Bij maatregelen in een bestaand productieproces moet het project leiden tot een lager energieverbruik van het bedrijf. Bij uitbreiding van de productiecapaciteit moet het energieverbruik lager zijn dan bij een vergelijkbaar gangbaar productieproces in de markt. Bij een nieuw productieproces wordt het energieverbruik eveneens vergeleken met een gangbaar productieproces. Bij de vergelijking gaat het om het energieverbruik per eenheid geproduceerde goederen. Ook voor uitbreiding of nieuwbouw geldt dat het project uiteindelijk moet leiden tot een absolute reductie van CO2-emissies in Nederland uiterlijk in 2030, bijvoorbeeld doordat elders productie- of verwerkingscapaciteit wordt afgebouwd.
2.2. Circulaire economie (artikel 47 algemene groepsvrijstellingsverordening)
Dit thema betreft investeringen ten behoeve van een circulaire economie gericht op één of meer van de volgende onderwerpen:
- 1.
de verbetering van de hulpbronnenefficiëntie door middel van een of beide van de volgende manieren:
- a.
een netto reductie van verbruikte hulpbronnen in vergelijking met een reeds bestaand productieproces met dezelfde capaciteit;
- b.
de vervanging van primaire grondstoffen door secundaire (hergebruikte of teruggewonnen, inclusief gerecyclede) grondstoffen;
- 2.
de preventie en beperking van afvalproductie, de voorbereiding voor hergebruik, decontaminatie en recycling van afval;
- 3.
het inzamelen, sorteren, decontamineren, voorbehandelen en behandelen van andere door de begunstigde of door derden geproduceerde producten, materialen of stoffen die anders niet of op een minder hulpbronnenefficiënte manier zouden worden gebruikt;
- 4.
de gescheiden inzameling en sortering van afval met het oog op de voorbereiding ervan voor hergebruik of recycling.
Buiten de reikwijdte van dit thema vallen projecten gericht op de vervanging van primaire brandstoffen door secundaire (hergebruikte of teruggewonnen of gerecyclede) brandstoffen.
2.3. Infrastructuurvoorzieningen voor afvalwarmte en waterstof (artikel 36, 41, 46 en 56 algemene groepsvrijstellingsverordening)
Dit thema betreft projecten gericht op infrastructuur voor afvalwarmte (ook wel restwarmte genoemd) en voor waterstof. Het kan gaan om specifieke infrastructuur en niet-specifieke infrastructuur. Specifieke infrastructuur is infrastructuur die is aangelegd voor één vooraf geïdentificeerde gebruiker of voor een kleine groep vooraf geïdentificeerde gebruikers en op hun behoeften is toegesneden. Bij infrastructuurprojecten kan de toename van het niveau van milieubescherming ook het gevolg zijn van de activiteiten van een andere entiteit in de infrastructuurketen.
Voor afvalwarmte geldt dat het onder andere kan gaan om distributienetwerken, stoomnetwerken, industriële infrastructuur of warmtenetten gebaseerd op afvalwarmte.
Voor waterstof geldt dat de infrastructuur moet passen binnen de definitie van energie-infrastructuur voor waterstof, opgenomen in artikel 2, onderdeel 130, onder c, subonderdelen i tot en met vi, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. De infrastructuur moet bestemd zijn voor hernieuwbare waterstof of een combinatie van hernieuwbare en niet-hernieuwbare waterstof.
De volgende tabel vat de mogelijkheden samen die deze subsidiemodule biedt voor infrastructuurvoorzieningen en onder welk artikel van de algemene groepsvrijstellingsverordening die vallen.
Specifieke infrastructuur | Niet-specifieke infrastructuur | |
---|---|---|
Waterstof | Artikel 36: Infrastructuur voor hernieuwbare en niet-hernieuwbare waterstof (mits 70% CO2-reductie en geproduceerd uit elektriciteit), bedoeld in artikel 2, onderdeel 130, onder c, subonderdelen i tot en met vi, met uitzondering van de laatste zin van onderdeel c. Artikel 41: Infrastructuur voor transmissie, distributie of opslag van uitsluitend hernieuwbare waterstof. | Artikel 41: Opslagvoorzieningen voor uitsluitend hernieuwbare waterstof. Artikel 56: Andere infrastructuur voor hernieuwbare en niet-hernieuwbare waterstof (mits 70% CO2-reductie en geproduceerd uit elektriciteit), bedoeld in artikel 2, onderdeel 130, onder c, subonderdelen i tot en met vi, met uitzondering van de laatste zin van onderdeel c, die op het lokale niveau bijdraagt aan het verbeteren van het ondernemings- en consumentenklimaat en het moderniseren en ontwikkelen van de industriële basis. Met uitzondering van tankinfrastructuur of haven- of luchtvaartinfrastructuur. |
Afvalwarmte / restwarmte | Artikel 36: Infrastructuur voor transmissie of distributie van thermische energie in de vorm van stoom of warm water, gebaseerd op het gebruik van afvalwarmte van industriële toepassingen. Geen opslagvoorzieningen. | Artikel 46: Infrastructuur voor transmissie, distributie en opslag ten behoeve van energie-efficiënte stadsverwarming en/of -koeling. Het moet gaan om een systeem dat ten minste 50% afvalwarmte gebruikt. |
Buiten de reikwijdte van dit thema vallen projecten die zijn gericht op:
- •
de productie van waterstof of de productie van elektriciteit uit hernieuwbare waterstof;
- •
de productie van hernieuwbare energie of energie uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling;
- •
tankinfrastructuur voor waterstof.
2.4. Overige maatregelen die CO2-uitstoot reduceren (artikel 36 algemene groepsvrijstellingsverordening)
Dit thema betreft projecten gericht op andere CO2-reducerende investeringen dan maatregelen die vallen onder de andere thema’s.
Binnen dit thema moet de investering leiden tot een reductie van de CO2-uitstoot binnen het productieproces van de onderneming die subsidie aanvraagt. Projecten die leiden tot reductie van broeikasgasemissies elders in de productieketen vallen derhalve niet binnen dit thema.
Buiten de reikwijdte van dit thema vallen projecten die zijn gericht op:
- •
de productie van waterstof of de productie van elektriciteit uit hernieuwbare waterstof;
- •
de productie van hernieuwbare energie of energie uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling;
- •
CO2-afvang, -opslag en -hergebruik;
- •
de aanschaf of ombouw van mobiel bouwmaterieel (bouwwerktuigen, hulpfuncties, bouwvoertuigen en zeegaande bouwvaartuigen). Deze vallen onder de reikwijdte van de Subsidieregeling schoon en emissieloos bouwmaterieel;
- •
investeringen in uitrusting, machines en industriële productiefaciliteiten die gebruikmaken van fossiele brandstoffen, inclusief aardgas.
Projecten voor de installatie van uitbreidingen die het niveau van milieubescherming van bestaande uitrusting, machines en industriële productie-installaties verbeteren, vallen wel binnen dit thema, als die niet leiden tot een uitbreiding van de productiecapaciteit of tot een hoger verbruik van fossiele brandstoffen.
Voetnoten
Dit is de verwachte CO2-emissiefactor van het referentiepark in 2030. Kamerstuk 32 813, nr. 1112 , en zie https://www.pbl.nl/sites/default/files/downloads/pbl-2022-klimaat-en-energieverkenning-4838.pdf , pag. 236.