Besluit videoconferentie
Artikel 2
Geldend
Geldend vanaf 25-11-2022
- Bronpublicatie:
21-11-2022, Stb. 2022, 465 (uitgifte: 24-11-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
25-11-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-11-2022, Stb. 2022, 465 (uitgifte: 24-11-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht / Bijzondere onderwerpen
Vreemdelingenrecht / Vreemdelingenprocesrecht
1.
In de navolgende gevallen wordt geen gebruik gemaakt van videoconferentie, tenzij met instemming van de verdachte of diens raadsman:
- a.
ten aanzien van de verdachte, die in de desbetreffende zaak wordt voorgeleid voor de rechter-commissaris in verband met de inbewaringstelling;
- b.
ten aanzien van de verdachte, bij de inhoudelijke behandeling van de zaak ter terechtzitting van de meervoudige kamer.
2.
Van toepassing van videoconferentie wordt bovendien geen gebruik gemaakt indien de te horen persoon een zodanige auditieve of visuele handicap heeft waardoor redelijkerwijs kan worden verondersteld dat videoconferentie afbreuk doet aan zijn inbreng of positie in het strafproces, dan wel aan de rechten van andere procesdeelnemers.
3.
In afwijking van het eerste lid kan van videoconferentie gebruik worden gemaakt indien de meervoudige kamer of de rechter-commissaris bepaalt dat videoconferentie noodzakelijk is in het bijzondere belang van de beveiliging van de zitting of van het vervoer naar of van de zitting.