Einde inhoudsopgave
Burgerlijk Wetboek Boek 4
Artikel 209 [Kosteloze vereffening of opheffing]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2003
- Redactionele toelichting
Bij de tekstplaatsing zijn de verwijzingen in de artikelen vernummerd. Voorheen art. 5.3.6 van de Wet tot vaststelling van Boek 4 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek.
- Bronpublicatie:
16-08-2002, Stb. 2002, 430 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-08-2002, Stb. 2002, 430 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Erfrecht / Gevolgen erfopvolging
1.
Indien de geringe waarde der baten van een nalatenschap daartoe aanleiding geeft, kan de kantonrechter op verzoek van de vereffenaar of een belanghebbende hetzij de kosteloze vereffening van de nalatenschap, hetzij de opheffing van de vereffening bevelen. Op een verzoek tot opheffing wordt de verzoeker gehoord of behoorlijk opgeroepen, alsmede voor zover zij bestaan en bekend zijn, de erfgenamen, de vereffenaar en de boedelnotaris. Indien een rechter-commissaris is benoemd, komt de in de eerste zin bedoelde bevoegdheid, op voordracht van de rechter-commissaris, aan de rechtbank toe.
2.
Bij het bevel tot opheffing van de vereffening stelt de kantonrechter onderscheidenlijk de rechtbank tevens het bedrag der reeds gemaakte vereffeningskosten vast, en brengt dat ten laste van de boedel of, wanneer de boedel daartoe onvoldoende is, ten laste van de erfgenamen, voor zover dezen met hun gehele vermogen aansprakelijk zijn.
3.
Na de opheffing is artikel 226 van overeenkomstige toepassing.
4.
De opheffing wordt op dezelfde wijze als de benoeming van een vereffenaar ingeschreven en bekend gemaakt.
5.
Indien na de opheffing van een vereffening de benoeming van een vereffenaar wordt verzocht, is de verzoeker verplicht aan te tonen dat er voldoende baten aanwezig zijn om de kosten van de vereffening te bestrijden.