Einde inhoudsopgave
Burgerlijk Wetboek Boek 4
Artikel 223 [Individueel verhaal gedurende vereffening]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2003
- Redactionele toelichting
Bij de tekstplaatsing zijn de verwijzingen in de artikelen vernummerd. Voorheen art. 5.3.14 van de Wet tot vaststelling van Boek 4 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek.
- Bronpublicatie:
16-08-2002, Stb. 2002, 430 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-08-2002, Stb. 2002, 430 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Goederenrecht / Gemeenschap
Erfrecht / Gevolgen erfopvolging
1.
Gedurende de vereffening is een schuldeiser alleen bevoegd zijn vordering op goederen der nalatenschap ten uitvoer te leggen, indien deze bevoegdheid hem ook in geval van faillissement van de erflater zou zijn toegekomen. De artikelen 57 tot en met 60 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in de artikelen 58 lid 1, 59a leden 3 en 5 en 60 lid 3 bedoelde bevoegdheden van de rechter-commissaris, zo ter zake van de vereffening geen rechter-commissaris is benoemd, uitgeoefend worden door de kantonrechter.
2.
Ook tijdens de vereffening kan een schuldeiser van de nalatenschap zijn vorderingsrecht, of de voorrang die zijn vordering toekomt, bij vonnis doen vaststellen. Een vonnis waarbij een vordering tegen een vereffenaar is vastgesteld, kan op de persoonlijke goederen van een erfgenaam die met zijn gehele vermogen aansprakelijk is, alleen worden ten uitvoer gelegd, indien deze in het geding partij is geweest.
3.
Op verzoek van een vereffenaar kunnen reeds gelegde beslagen, voor zover dat voor de vereffening nodig is, door de kantonrechter worden opgeheven.