Einde inhoudsopgave
Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof
Artikel 17 Vragen met betrekking tot ontvankelijkheid
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2002
- Bronpublicatie:
17-07-1998, Trb. 2000, 120 (uitgifte: 17-10-2000, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-07-2002, Trb. 2002, 135 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Rechtshandhaving
Internationaal strafrecht / Internationale tribunalen
1.
Gelet op het tiende lid van de Preambule en artikel 1 besluit het Hof tot niet-ontvankelijkheid van een zaak indien:
- a.
in de zaak onderzoek of vervolging plaatsvindt door een Staat die ter zake rechtsmacht heeft, tenzij de Staat niet bereid of niet bij machte is het onderzoek of de vervolging daadwerkelijk uit te voeren;
- b.
in de zaak een onderzoek is verricht door een Staat die ter zake rechtsmacht heeft en de Staat besloten heeft de betrokken persoon niet te vervolgen, tenzij het besluit het gevolg was van het niet bereid of niet bij machte zijn van de Staat de vervolging daadwerkelijk uit te voeren;
- c.
de betrokken persoon reeds terecht heeft gestaan voor gedragingen waarop de klacht betrekking heeft, en terechtstaan voor het Hof niet is toegestaan ingevolge artikel 20, derde lid;
- d.
de zaak niet voldoende ernstig is om verdere stappen van het Hof te rechtvaardigen.
2.
Bij de vaststelling of sprake is van het ontbreken van bereidheid in een bepaalde zaak beoordeelt het Hof, met inachtneming van de in het internationale recht erkende beginselen van een behoorlijke rechtsgang, of een of meer van de volgende omstandigheden zich voordoen:
- a.
tot de procedure werd of wordt overgegaan of het nationale besluit werd genomen teneinde de betrokken persoon af te schermen tegen strafrechtelijke aansprakelijkheid voor misdrijven waarover het Hof rechtsmacht bezit als bedoeld in artikel 5;
- b.
er is sprake van ongerechtvaardigde vertraging in de procedure die, onder de omstandigheden, niet verenigbaar is met het voornemen de betrokken persoon terecht te doen staan;
- c.
de procedure werd of wordt niet gevoerd op een onafhankelijke of onpartijdige wijze en vond of vindt plaats op een wijze die, onder de omstandigheden, niet verenigbaar is met het voornemen om de betrokken persoon terecht te doen staan.
3.
Bij de bepaling of in een afzonderlijk geval sprake is van onmacht, gaat het Hof na of de Staat vanwege een algehele of substantiële ineenstorting of niet-beschikbaarheid van zijn nationale rechterlijke organisatie, niet bij machte is de verdachte of het noodzakelijke bewijs en de noodzakelijke getuigenverklaringen in handen te krijgen of anderszins niet bij machte is tot het voeren van zijn procedure.