Einde inhoudsopgave
Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof
Artikel 12 Voorwaarden voor de uitoefening van rechtsmacht
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2002
- Bronpublicatie:
17-07-1998, Trb. 2000, 120 (uitgifte: 17-10-2000, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-07-2002, Trb. 2002, 135 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Rechtshandhaving
Internationaal strafrecht / Internationale tribunalen
1.
Een Staat die Partij wordt bij dit Statuut aanvaardt daardoor de rechtsmacht van het Hof met betrekking tot de misdrijven bedoeld in artikel 5.
2.
In het geval bedoeld in artikel 13, onder a of c, is het Hof bevoegd zijn rechtsmacht uit te oefenen indien een of meer van de volgende Staten partij zijn bij dit Statuut of de rechtsmacht van het Hof hebben aanvaard overeenkomstig het derde lid:
- a.
de Staat op wiens grondgebied de desbetreffende gedragingen plaatsvonden of, indien het misdrijf werd begaan aan boord van een schip of luchtvaartuig, de Staat van registratie van dat schip of luchtvaartuig;
- b.
de Staat waarvan de persoon die van het misdrijf wordt beschuldigd onderdaan is.
3.
Indien de aanvaarding door een Staat die geen partij is bij dit Statuut is vereist ingevolge het tweede lid, kan die Staat, door middel van een verklaring die bij de Griffier wordt neergelegd, de uitoefening van rechtsmacht door het Hof aanvaarden met betrekking tot het desbetreffende misdrijf. De Staat die de uitoefening van rechtsmacht aanvaardt werkt zonder vertraging of uitzondering samen met het Hof overeenkomstig Deel 9.