Einde inhoudsopgave
Maritiem arbeidsverdrag, 2006
Voorschrift 2.4 — Recht op verlof
Geldend
Geldend vanaf 20-08-2013
- Bronpublicatie:
23-02-2006, Trb. 2007, 93 (uitgifte: 09-05-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
20-08-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-08-2013, Trb. 2013, 126 (uitgifte: 02-08-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
International Labour Organization
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Arbeidsrecht / Algemeen
Vervoersrecht / Zeevervoer
Doel: Verzekeren dat zeevarenden passend verlof krijgen
1
Elk Lid verlangt dat zeevarenden die zijn tewerkgesteld op schepen die zijn vlag voeren onder passende voorwaarden jaarlijks verlof met behoud van loon krijgen, in overeenstemming met de bepalingen van de Code.
2
Aan zeevarenden wordt verlof aan wal verleend ten behoeve van hun gezondheid en welzijn, voor zover verenigbaar met de bij hun functie behorende werkzaamheden op het schip.
Norm A2.4 — Recht op verlof
1
Elk Lid neemt wet- en regelgeving aan waarin de minimumnormen worden vastgelegd voor jaarlijks verlof voor zeevarenden die werkzaam zijn op schepen die zijn vlag voeren, daarbij naar behoren rekening houdend met de bijzondere behoeften van zeevarenden met betrekking tot dergelijk verlof.
2
Onverminderd eventuele collectieve overeenkomsten of wet- en regelgeving die voorzien in een passende berekeningsmethode waarbij rekening wordt gehouden met de bijzondere behoeften van zeevarenden op dit gebied, moet het jaarlijks verlof met behoud van loon worden berekend op basis van een minimum van 2,5 kalenderdagen per maand tewerkstelling. De wijze waarop de duur van het dienstverband wordt berekend, wordt door de bevoegde autoriteit vastgesteld of via de in elk land daartoe aangewezen organen. Gerechtvaardigde absentie van het werk wordt niet aangemerkt als jaarlijks verlof.
3
Elke overeenkomst om afstand te doen van het recht op het minimum jaarlijks verlof met behoud van loon als voorgeschreven in deze norm, behoudens in de door de bevoegde autoriteit bepaalde gevallen, is verboden.
Leidraad B2.4 — Recht op verlof
Leidraad B2.4.1 — Berekening van recht
1
Op voorwaarden vast te stellen door de bevoegde autoriteit of door de daartoe in elk land aangewezen organen, zou dienst verricht zonder dat is gemonsterd, moeten worden aangemerkt als onderdeel van de diensttijd.
2
Op voorwaarden vast te stellen door de bevoegde autoriteit of in een van toepassing zijnde collectieve overeenkomst zou absentie vanwege het bijwonen van een goedgekeurde maritieme beroepsopleiding of vanwege ziekte, letsel of zwangerschap moeten worden gerekend als deel uitmakend van de diensttijd.
3
De hoogte van het loon gedurende het jaarlijks verlof zou overeen moeten komen met het normale vergoedingsniveau van de zeevarende als voorzien in de nationale wet- en regelgeving of in de toepasselijke arbeidsovereenkomst voor zeevarenden. Voor zeevarenden die worden tewerkgesteld voor een tijdvak van minder dan een jaar of in het geval van beëindiging van de arbeidsrelatie zou het recht op verlof pro rata moeten worden berekend.
4
Het volgende zou niet moeten worden gerekend als onderdeel van het jaarlijks verlof met behoud van loon:
- a.
algemene feestdagen en gebruikelijke vakantiedagen als zodanig erkend in de vlaggenstaat, al dan niet vallend tijdens het jaarlijks verlof met behoud van loon;
- b.
arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte, letsel of zwangerschap, op de voorwaarden vast te stellen door de bevoegde autoriteit of door de daarvoor in elk land aangewezen organen;
- c.
tijdelijk verlof om aan wal te gaan, verleend aan een zeevarende gedurende de looptijd van een arbeidsovereenkomst;
en
- d.
elke vorm van compensatieverlof, op voorwaarden vast te stellen door de bevoegde autoriteit of door de daartoe in elk land aangewezen organen.
Leidraad B2.4.2 — Opname van jaarlijks verlof
1
Het tijdstip waarop het verlof moet worden opgenomen zou, tenzij dit is vastgelegd in een voorschrift, collectieve overeenkomst, arbitrageuitspraak of op een andere wijze in overeenstemming met de nationale gebruiken, moeten worden bepaald door de reder na overleg en voor zover mogelijk in overeenstemming met de betrokken zeevarenden of hun vertegenwoordigers.
2
Zeevarenden zouden in beginsel het recht moeten hebben jaarlijks verlof op te nemen op de plaats waarmee zij een wezenlijke binding hebben; normaliter is dit dezelfde plaats als die waarnaar zij gerepatrieerd mogen worden. Zeevarenden zouden niet kunnen worden verplicht om zonder hun instemming het hun toekomende jaarlijkse verlof op een andere plaats op te nemen, tenzij op grond van bepalingen in een arbeidsovereenkomst voor zeevarenden of in de nationale wet- en regelgeving.
3
Indien zeevarenden genoodzaakt zijn hun jaarlijks verlof aan te vangen op een andere plaats dan toegestaan door het tweede lid van deze leidraad, zouden zij recht moeten hebben op kosteloos vervoer naar de plaats waar zij zijn aangemonsterd of werden geworven, naargelang welke plaats het dichtst bij hun woonplaats ligt; verblijfs- en andere rechtstreeks daarmee verbonden kosten zouden voor rekening van de reder moeten komen; de reistijd zou niet mogen worden afgetrokken van het jaarlijks verlof met behoud van loon waarop de zeevarende recht heeft.
4
Een zeevarende die zijn jaarlijks verlof geniet, zou slechts in gevallen van uiterste noodzaak mogen worden teruggeroepen, en wel met instemming van de zeevarende.
Leidraad B2.4.3 — Deling en samenvoeging
1
Het in gedeelten opnemen van het jaarlijks verlof met behoud van loon of het voegen van jaarlijks verlof over enig jaar bij een latere verlofperiode, kan door de bevoegde autoriteit of door de daartoe in elk land aangewezen organen worden goedgekeurd.
2
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid van deze leidraad en tenzij anders bepaald in een overeenkomst die van toepassing is op de betrokken reder en zeevarende, zou het jaarlijks verlof met behoud van loon, zoals in deze leidraad aanbevolen, uit een aaneengesloten tijdvak moeten bestaan.
Leidraad B2.4.4 — Jonge zeevarenden
1
Bijzondere maatregelen zouden moeten worden overwogen ten aanzien van de jonge zeevarenden onder de leeftijd van 18 jaar die zes maanden of een korter tijdvak ingevolge een collectieve arbeidsovereenkomst of arbeidsovereenkomst voor zeevarenden zonder verlof dienst hebben gedaan op een schip dat buitenlandse reizen maakt en dat in die periode niet is teruggekeerd naar hun land van domicilie, en dat daar de volgende drie maanden van de reis ook niet naar terugkeert. Dergelijke maatregelen zouden kunnen bestaan uit hun — voor hen kosteloze — repatriëring naar de oorspronkelijke plaats van monstering in hun land van domicilie voor het opnemen van verlof dat gedurende de reis is opgebouwd.