Einde inhoudsopgave
Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten
Artikel 3:4 Uitzonderingen voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2022
- Bronpublicatie:
13-12-2021, Stb. 2021, 629 (uitgifte: 20-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-2021, Stb. 2021, 629 (uitgifte: 20-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen / Algemeen
1.
Voor het bepalen van het inkomen, bedoeld in artikel 52, vierde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, geldt dat het loon dat door de werkgever wordt betaald, voordat het recht op loondoorbetaling, bedoeld in artikel 629, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek voor het eerst is geëindigd, niet als inkomen wordt aangemerkt, indien:
- a.
sprake is van een verkorte wachttijd als bedoeld in artikel 23, zesde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
- b.
de uitkeringsgerechtigde geen recht had op een WGA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was na afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid intreedt binnen vijf jaar daarna en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij gedurende die wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van arbeid; of
- c.
de uitkeringsgerechtigde op de dag voorafgaand aan het intreden van de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid recht had op een WGA-uitkering.
2.
Voor het bepalen van het inkomen, bedoeld in de artikelen 60, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en 61, tweede en vierde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, geldt dat:
- a.
indien de uitkeringsgerechtigde recht heeft op een uitkering op grond van artikel 29, tweede lid, van de Ziektewet, artikel 3:2, achtste, negende of tiende lid, uitsluitend van toepassing is indien de dienstbetrekking voortduurt op grond waarvan het recht op uitkering ontstond;
- b.
artikel 3:3, tweede lid, onderdeel d, onder 1°, uitsluitend van toepassing is indien de dienstbetrekking voortduurt op grond waarvan het recht op uitkering ontstond;
- c.
artikel 3:3, achtste lid, uitsluitend van toepassing is indien het verlof als bedoeld in de Wet arbeid en zorg betreft;
- d.
artikel 3:3, vijfde lid, onderdeel a, uitsluitend van toepassing is, indien de dienstbetrekking voortduurt op grond waarvan het recht op uitkering ontstond;
- e.
indien de uitkeringsgerechtigde recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet zijn artikelen 3:2 en 3:3 niet van toepassing met dien verstande dat onder inkomen wordt verstaan:
- 1°
indien het een reguliere WW-uitkering of een uitkering op grond van hoofdstuk III van de Werkloosheidswet betreft, het inkomen, bedoeld in artikel 3:2, eerste lid;
- 2°
indien het een WW-uitkering op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet of een naar aard en strekking overeenkomstige regeling betreft, het inkomen, bedoeld in artikel 3:2, eerste lid, dat werd genoten in het aangiftetijdvak voor het aangiftetijdvak waarin recht ontstond op die uitkering en het inkomen, bedoeld in artikel 3:2, eerste lid, tenzij dat inkomen wordt ontvangen uit de dienstbetrekking waaruit de uitkeringsgerechtigde werkloos is geworden;
- 3°
indien het een uitkering op grond van artikel 18 van de Werkloosheidswet betreft, het dagloon op grond waarvan die uitkering wordt berekend en het inkomen, bedoeld in artikel 3:2, eerste lid, tenzij dat inkomen wordt ontvangen uit de dienstbetrekking waaruit de uitkeringsgerechtigde werkloos is geworden.