Einde inhoudsopgave
Besluit kwaliteit leefomgeving
Artikel 2.17 (uitzonderingsmogelijkheden omgevingswaarden en goed ecologisch potentieel)
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
26-04-2022, Stb. 2022, 172 (uitgifte: 05-05-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
16-09-2020, Stb. 2020, 400 (uitgifte: 28-10-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
03-07-2018, Stb. 2018, 292 (uitgifte: 31-08-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Omgevingswet
1.
Op het voldoen aan de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, kan in een regionaal waterprogramma, als het gaat om regionale wateren, of in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, alleen een uitzondering worden gemaakt voor zover dat is toegestaan volgens de kaderrichtlijn water of de richtlijn prioritaire stoffen.
2.
Het eerste lid geldt voor gevallen waarin:
- a.
de toestand van het krw-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam niet verder achteruitgaat;
- b.
het voldoen aan de omgevingswaarde als gevolg van aantasting door menselijke activiteiten of vanwege zijn natuurlijke gesteldheid niet haalbaar of onevenredig kostbaar is;
- c.
wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 4, vijfde, achtste en negende lid, van de kaderrichtlijn water; en
- d.
een minder strenge doelstelling en de motivering daarvan voor het waterlichaam wordt opgenomen in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren, of het nationale waterprogramma, als gaat om rijkswateren.
3.
Het eerste lid geldt ook voor gevallen waarin:
- a.
het niet voldoen aan de omgevingswaarde wordt veroorzaakt door een buiten Nederland gelegen verontreinigingsbron;
- b.
het voldoen aan de omgevingswaarde als gevolg van de grensoverschrijdende krw-verontreiniging niet mogelijk is; en
- c.
wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, en tweede lid, van de richtlijn prioritaire stoffen.
4.
Het eerste lid geldt ook voor gevallen waarin:
- a.
het niet voldoen het gevolg is van nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw-oppervlaktewaterlichaam of wijzigingen in de toestand van een grondwaterlichaam;
- b.
wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de kaderrichtlijn water; en
- c.
de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren, of het nationale waterprogramma, als gaat om rijkswateren.
5.
Het eerste tot en met het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op het goede ecologische potentieel dat voor een kunstmatig of sterk veranderd krw-oppervlaktewaterlichaam is vastgesteld op grond van artikel 2.12.