Einde inhoudsopgave
Wet merken BES
Artikel 25
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2011
- Redactionele toelichting
Tijdstip iwtr.: 00.00 uur in Bonaire, Sint Eustatius en Saba. 05.00 uur in het Europese deel van Nederland.
- Bronpublicatie:
16-12-2010, Stb. 2010, 830 (uitgifte: 24-12-2010, kamerstukken: 32428)
- Inwerkingtreding
01-01-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-12-2010, Stb. 2010, 831 (uitgifte: 24-12-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Modellen- en merkenrecht
1.
Iedere belanghebbende, met inbegrip van het Openbaar Ministerie, kan de nietigheid inroepen:
- a.
van het depot van een teken dat niet beantwoordt aan de in artikel 5 gegeven omschrijving van het merk, met name wanneer het ieder onderscheidend vermogen in de zin van artikel 6quinquiesB, onderdeel 2, van het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom van 20 maart 1883 mist;
- b.
van het depot waardoor krachtens artikel 8, onderdelen a, b en g, geen merkrecht wordt verkregen;
- c.
van het depot waardoor krachtens artikel 8, onderdeel c, geen merkrecht wordt verkregen, op voorwaarde dat de nietigheid wordt ingeroepen binnen een termijn van vijf jaren, te rekenen van de datum van het depot.
2.
Het aanhangig maken van het geding door het Openbaar Ministerie schorst ieder ander op dezelfde grondslag ingesteld geding.
3.
Wanneer de houder van de eerdere inschrijving of de in artikel 8, onderdelen d, e en f, bedoelde derde aan het geding deelneemt, kan iedere belanghebbende de nietigheid inroepen:
- a.
van het depot dat in rangorde na het depot van een overeenstemmend merk komt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, tweede lid;
- b.
van het depot waardoor krachtens artikel 8, onderdelen d, e en f, geen merkrecht wordt verkregen;
- c.
de nietigheid op grond van de in artikel 8, onderdeel d, genoemde bepaling moet worden ingeroepen binnen een termijn van drie jaren, te rekenen van de datum waarop de geldigheidsduur der eerdere inschrijving verstrijkt, de nietigheid op grond van de in artikel 8, onderdelen e en f, genoemde bepalingen binnen een termijn van vijf jaren, te rekenen van de datum van het depot.
4.
Iedere belanghebbende kan het verval van het merkrecht inroepen in de gevallen vermeld in artikel 9, tweede lid. Het verval van een merkrecht op grond van artikel 9, tweede lid, onderdeel a, kan niet meer worden ingeroepen, wanneer het merk in de periode tussen het verstrijken van de periode van vijf jaren en de instelling van de vordering tot vervallenverklaring voor het eerst of opnieuw is gebruikt.
Begin van gebruik of hernieuwd gebruik binnen drie maanden voorafgaand aan de instelling van de vordering tot vervallenverklaring wordt echter niet in aanmerking genomen, indien de voorbereiding van het begin van gebruik of van hernieuwd gebruik pas wordt getroffen nadat de merkhouder er kennis van heeft genomen dat een vordering tot vervallenverklaring zou kunnen worden ingesteld.
5.
De houder van het merkrecht ten aanzien waarvan het verval ingevolge het vierde lid niet meer kan worden ingeroepen, kan niet overeenkomstig het in derde lid bepaalde de nietigheid inroepen van een depot, dat is verricht tijdens de periode waarin het oudere merkrecht vervallen kon worden verklaard op grond van artikel 9, tweede lid, onderdeel a, noch zich ingevolge artikel 23 eerste lid, onderdelen a en b, verzetten tegen gebruik van het aldus gedeponeerde merk.
6.
Alleen de rechter is bevoegd uitspraak te doen in de gedingen, welke op deze wet zijn gegrond; hij beveelt ambtshalve de doorhaling van de inschrijving van de nietigverklaarde depots, evenals van de depots waardoor de vervallen verklaarde rechten zijn verkregen.
7.
Voor de toepassing van het vierde lid zijn op het gebruik van merken, waarop een recht werd verkregen voor 1 januari 1998, de volgende bepalingen van toepassing:
- a.
het recht tot uitsluitend gebruik van een merk ter onderscheiding van iemands fabrieks- of handelswaren van die van anderen komt toe aan degene, die het eerst tot het omschreven doel van dat merk in het Koninkrijk gebruik heeft gemaakt, doch alleen voor die soort van waren, waarvoor het door hem gebruikt is, en niet langer dan drie jaren na het laatste gebruik, zij het dat de rechthebbende aan een ander toestemming kan hebben gegeven van het merk gebruik te maken; dit gebruik wordt als gebruik door de rechthebbende beschouwd,
- b.
behoudens bewijs van het tegendeel en het bepaalde bij de onderdelen c en d wordt hij, die van een merk het eerst inschrijving heeft verzocht, geacht de eerste gebruiker van dat merk te zijn,
- c.
hij die van een merk inschrijving heeft verzocht binnen zes maanden na de dag, waarop hij het in een der tot het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom van 20 maart 1883 toegetreden staten regelmatig voor de eerste maal heeft gedeponeerd, wordt geacht van dat merk reeds bij de aanvang van die termijn in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba gebruik te hebben gemaakt, en
- d.
hij, die van een merk, waaronder zijn fabrieks- of handelswaren zijn tentoongesteld op een officiële of officieel erkende internationale tentoonstelling, op het grondgebied van een der tot het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom van 20 maart 1883 toegetreden staten gehouden, overeenkomstig artikel 10 inschrijving heeft verzocht binnen zes maanden na de dag waarop die tentoonstelling is geopend, wordt geacht van dat merk reeds in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba gebruik te hebben gemaakt op de dag, waarop ter onderscheiding van zijn waren ter tentoonstelling aanwezig was; tot bewijs van de dag dier aanwezigheid kan Onze Minister de overlegging vorderen van een gewaarmerkte verklaring van het bestuur der tentoonstelling of, te zijner keuze, van andere bevoegde zijde afkomstig.