Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2018/1806 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 18-12-2018
- Bronpublicatie:
14-11-2018, PbEU 2018, L 303 (uitgifte: 28-11-2018, regelingnummer: 2018/1806)
- Inwerkingtreding
18-12-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-11-2018, PbEU 2018, L 303 (uitgifte: 28-11-2018, regelingnummer: 2018/1806)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Algemeen
Internationaal publiekrecht / Vrij verkeer
Indien een bijlage II vermeld derde land een visumplicht oplegt aan onderdanen van ten minste één lidstaat, zijn de volgende bepalingen van toepassing:
- a)
binnen 30 dagen na de datum met ingang waarvan de visumplicht ten uitvoer wordt gelegd door het derde land stelt de betrokken lidstaat het Europees Parlement, de Raad en de Commissie daarvan schriftelijk in kennis.
Deze kennisgeving bevat:
- i)
de datum met ingang waarvan de visumplicht ten uitvoer wordt gelegd en specificeert de betrokken soorten reisdocumenten en visa;
- ii)
een uitvoerige beschrijving van de eerste maatregelen die de betrokken lidstaat reeds heeft genomen met het oog op het verzekeren van visumvrij reizen met het betrokken derde land, en alle relevante informatie.
Informatie over deze kennisgeving wordt onverwijld door de Commissie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en bevat informatie over de datum met ingang waarvan de visumplicht ten uitvoer wordt gelegd en de betrokken soorten reisdocumenten en visa.
Indien het derde land besluit de visumplicht op te heffen voordat de in de eerste alinea van dit punt bedoelde termijn is verstreken, gebeurt de kennisgeving niet of wordt zij ingetrokken en wordt de informatie niet bekendgemaakt;
- b)
de Commissie onderneemt, onmiddellijk na de datum van de onder a), derde alinea, bedoelde bekendmaking en in overleg met de betrokken lidstaat, stappen bij de autoriteiten van het betrokken derde land, met name op politiek, economisch en handelsgebied, met het oog op de herinvoering of invoering van het visumvrij reizen, en brengt het Europees Parlement en de Raad onverwijld van die stappen op de hoogte;
- c)
indien het derde land de visumplicht niet heeft opgeheven binnen 90 dagen na de datum van de onder a), derde alinea, bedoelde bekendmaking niettegenstaande alle stappen die overeenkomstig punt b) zijn ondernomen, kan de betrokken lidstaat de Commissie verzoeken de vrijstelling van de visumplicht voor bepaalde categorieën onderdanen van dat betrokken derde land op te schorten. Indien een lidstaat daarom verzoekt, stelt hij het Europees Parlement en de Raad hiervan in kennis;
- d)
de Commissie houdt, bij de afweging van verdere stappen overeenkomstig punt e), f) of h), rekening met het resultaat van de door de betrokken lidstaat genomen maatregelen met het oog op het verzekeren van visumvrij reizen met het betrokken derde land, met de stappen die overeenkomstig punt b) zijn ondernomen alsook met de gevolgen van de opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor de externe betrekkingen van de Unie en haar lidstaten met het betrokken derde land;
- e)
indien het betrokken derde land de visumplicht niet heeft opgeheven, doet de Commissie, uiterlijk zes maanden na de datum van de onder a), derde alinea, bedoelde bekendmaking en vervolgens met tussenpozen van ten hoogste zes maanden binnen een totale periode die de datum niet mag overschrijden waarop de onder f) bedoelde gedelegeerde handeling in werking treedt of waarop daartegen bezwaar is gemaakt, het volgende:
- i)
zij stelt op verzoek van de betrokken lidstaat dan wel op eigen initiatief een uitvoeringshandeling vast waarbij voor bepaalde categorieën onderdanen van het betrokken derde land de vrijstelling van de visumplicht tijdelijk wordt opgeschort voor een periode van hoogstens zes maanden. In die uitvoeringshandeling wordt een datum binnen 90 dagen na de inwerkingtreding ervan vastgesteld waarop de opschorting van de vrijstelling van de visumplicht ingaat, rekening houdend met de beschikbare middelen in de consulaten van de lidstaten. Bij de vaststelling van volgende uitvoeringshandelingen kan de Commissie de periode van opschorting verlengen met termijnen van hoogstens zes maanden en kan zij de categorieën onderdanen van het betrokken derde land waarvoor de vrijstelling van de visumplicht wordt opgeschort, wijzigen.
Die uitvoeringshandelingen worden in overeenstemming met de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Onverminderd artikel 6 moeten alle in de uitvoeringshandelingen bedoelde categorieën onderdanen van het derde land tijdens de periode van opschorting in het bezit zijn van een visum bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten, of
- ii)
zij dient een verslag in bij het in artikel 11, lid 1, bedoelde comité met een beoordeling van de situatie en een motivering van haar besluit om de vrijstelling van de visumplicht niet op te schorten en zij stelt het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis.
In dat verslag wordt rekening gehouden met alle relevante gegevens, zoals de onder d) bedoelde gegevens. Het Europees Parlement en de Raad kunnen op basis van dat verslag een politiek debat voeren;
- f)
indien het betrokken derde land de visumplicht niet heeft opgeheven binnen 24 maanden na de datum van de onder a), derde alinea, bedoelde bekendmaking, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 10 een gedelegeerde handeling vast, waarbij de vrijstelling van de visumplicht voor een periode van twaalf maanden tijdelijk wordt opgeschort voor de onderdanen van dat derde land. In de gedelegeerde handeling wordt een datum binnen 90 dagen na de inwerkingtreding ervan vastgesteld waarop de opschorting van de vrijstelling van de visumplicht ingaat, rekening houdend met de beschikbare middelen in de consulaten van de lidstaten en wordt bijlage II dienovereenkomstig gewijzigd. Deze wijziging zal geschieden door naast de naam van het betrokken derde land een voetnoot in te voegen waarin aangegeven wordt dat de vrijstelling van de visumplicht wordt opgeschort met betrekking tot dat derde land en waarin de termijn van die opschorting wordt vermeld.
Vanaf de datum waarop de opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor de onderdanen van het betrokken derde land van kracht wordt of waarop overeenkomstig artikel 10, lid 7, bezwaar tegen de gedelegeerde handeling is gemaakt, vervalt een krachtens punt e) van dit artikel vastgestelde uitvoeringshandeling met betrekking tot dat derde land. Wanneer de Commissie een wetgevingsvoorstel als bedoeld onder h) indient, wordt de in de eerste alinea van dit punt bedoelde periode van opschorting van de vrijstelling van de visumplicht met zes maanden verlengd. De in die alinea bedoelde voetnoot wordt dienovereenkomstig gewijzigd.
Onverminderd de toepassing van artikel 6 moeten de onderdanen van het derde land waarop de gedelegeerde handeling van toepassing is tijdens de periodes van opschorting in het bezit zijn van een visum bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten;
- g)
een volgende kennisgeving door een andere lidstaat krachtens punt a) betreffende hetzelfde derde land tijdens de toepassingstermijn van de krachtens punt e) of f) aangenomen maatregelen ten aanzien van dat derde land, wordt opgenomen in de lopende procedures zonder dat de in die punten bedoelde uiterste data of periodes worden verlengd;
- h)
indien het betrokken derde land de visumplicht niet heeft opgeheven binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de onder f) bedoelde gedelegeerde handeling, kan de Commissie een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening indienen om de verwijzing naar het derde land van bijlage II naar bijlage I over te hevelen;
- i)
de onder e), f) en h) bedoelde procedures doen geen afbreuk aan het recht van de Commissie om te allen tijde een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening in te dienen teneinde de verwijzing naar het betrokken derde land van bijlage II naar bijlage I over te hevelen;
- j)
indien het betrokken derde land de visumplicht opheft, stelt de betrokken lidstaat het Europees Parlement, de Raad en de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis. De kennisgeving wordt onverwijld door de Commissie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Een overeenkomstig punt e) of f) vastgestelde uitvoeringshandeling of gedelegeerde handeling betreffende het betrokken derde land vervalt zeven dagen na de bekendmaking bedoeld in de eerste alinea van dit punt. Indien het betrokken derde land een visumplicht voor onderdanen van twee of meer lidstaten heeft ingevoerd, vervalt de uitvoerings- of gedelegeerde handeling betreffende het betrokken derde land zeven dagen na de bekendmaking van de kennisgeving ten aanzien van de laatste betrokken lidstaat waarvan de onderdanen waren onderworpen aan de visumplicht vanuit dat derde land. De onder f), eerste alinea, bedoelde voetnoot wordt geschrapt bij het vervallen van de betrokken gedelegeerde handeling. De informatie betreffende het vervallen wordt onverwijld door de Commissie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Indien het betrokken derde land de visumplicht opheft zonder dat de betrokken lidstaat daarvan kennisgeving doet overeenkomstig de eerste alinea van dit punt, gaat de Commissie op eigen initiatief onverwijld over tot de in die alinea bedoelde bekendmaking en wordt de tweede alinea van dit punt van toepassing.