Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie
Artikel 221 Bevoegd douanekantoor voor het plaatsen van goederen onder een douaneregeling
Geldend
Geldend vanaf 15-03-2021
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 20-07-2020.
- Bronpublicatie:
08-02-2021, PbEU 2021, L 63 (uitgifte: 23-02-2021, regelingnummer: 2021/235)
- Inwerkingtreding
15-03-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-02-2021, PbEU 2021, L 63 (uitgifte: 23-02-2021, regelingnummer: 2021/235)
- Vakgebied(en)
Europees belastingrecht / Belastingen EU
Douane (V)
(Artikel 159 van het wetboek)
1.
Voor de toepassing van de ontheffing van de verplichting om goederen aan te brengen overeenkomstig artikel 182, lid 3, van het wetboek, is het toezichthoudende douanekantoor als bedoeld in artikel 182, lid 3, onder c), tweede alinea, van het wetboek, het douanekantoor dat bevoegd is om goederen onder een douaneregeling te plaatsen als bedoeld in artikel 159, lid 3, van het wetboek.
2.
De volgende douanekantoren zijn bevoegd om goederen onder de regeling uitvoer te plaatsen:
- a)
het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats waar de exporteur is gevestigd;
- b)
het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen voor uitvoer worden verpakt of geladen;
- c)
een ander douanekantoor in de betrokken lidstaat dat om administratieve redenen bevoegd is voor de handelingen in kwestie.
Wanneer de waarde van de goederen niet hoger is dan 3 000 EUR per zending en per aangever en de goederen niet aan verboden of beperkingen zijn onderworpen, is naast de in de eerste alinea bedoelde douanekantoren ook het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats van uitgang van de goederen uit het douanegebied van de Unie, bevoegd om goederen onder de regeling uitvoer te plaatsen.
Wanneer sprake is van onderaanneming, is behalve de in de eerste en tweede alinea bedoelde douanekantoren ook het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats waar de onderaannemer is gevestigd, bevoegd om de goederen onder de regeling uitvoer te plaatsen.
Wanneer de omstandigheden van een individueel geval dit rechtvaardigen, is ook een ander douanekantoor dat beter is gesitueerd om de goederen bij de douane aan te brengen, bevoegd om de goederen onder de regeling uitvoer te plaatsen.
3.
Mondelinge douaneaangiften tot uitvoer en wederuitvoer worden gedaan op het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats van uitgang van de goederen.
4.
Met ingang van de in artikel 4, lid 1, vierde alinea, van Richtlijn (EU) 2017/2455 bedoelde datum is het douanekantoor dat bevoegd is voor het vrijgeven voor het vrije verkeer van goederen in een zending die op grond van artikel 23, lid 1, of artikel 25, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1186/2009 een vrijstelling van invoerrechten geniet, in het kader van een andere btw-regeling dan de in titel XII, hoofdstuk 6, afdeling 4, van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde bijzondere regeling voor afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen, een douanekantoor dat is gelegen in de lidstaat waar de verzending of het vervoer van de goederen eindigt.
5.
De douaneautoriteit in elke lidstaat op wiens grondgebied NAVO-strijdkrachten zijn gestationeerd die in aanmerking komen voor het gebruik van NAVO-formulier 302, wijst het douanekantoor (of de douanekantoren) aan dat (die) verantwoordelijk is (zijn) voor de douaneformaliteiten en -controles met betrekking tot goederen die in het kader van militaire activiteiten worden vervoerd of gebruikt.
6.
De douaneautoriteit in elke lidstaat wijst het douanekantoor (of de douanekantoren) aan dat (die) verantwoordelijk is (zijn) voor de douaneformaliteiten en -controles met betrekking tot goederen die onder dekking van het EU-formulier 302 in het kader van militaire activiteiten worden vervoerd of gebruikt.