Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994
Artikel 26a
Geldend
Geldend vanaf 13-09-2014
- Bronpublicatie:
04-09-2014, Stb. 2014, 321 (uitgifte: 12-09-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
13-09-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-09-2014, Stb. 2014, 321 (uitgifte: 12-09-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Belastingheffing van motorrijtuigen (V)
Belastingheffing van motorrijtuigen / Motorrijtuigenbelasting
1.
Vrijstelling van belasting voor motorrijtuigen die zijn geregistreerd in het buitenland en in Nederland ten hoogste twee weken feitelijk ter beschikking staan van een houder die in Nederland zijn hoofdverblijf heeft of is gevestigd, wordt verleend indien:
- a.
het motorrijtuig vanuit het andere land in Nederland ter beschikking staat van de houder, indien van toepassing daaronder begrepen zijn inwonende gezinsleden;
- b.
de houder, indien van toepassing daaronder begrepen zijn inwonende gezinsleden, met het motorrijtuig geen gebruik heeft gemaakt van de weg in Nederland in de twaalf maanden voorafgaand aan de periode van terbeschikkingstelling in Nederland; en
- c.
een beroep op de vrijstelling wordt gedaan vóór aanvang van het gebruik van de weg met het motorrijtuig in Nederland, door middel van een elektronische melding.
2.
Ingeval voor het motorrijtuig een beroep wordt gedaan op de vrijstelling van belasting van personenauto's en motorrijwielen ingevolge artikel 3a van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, geldt dit mede als een beroep op de vrijstelling ingevolge het eerste lid, onderdeel c.
3.
Indien voor een motorrijtuig waarvoor een beroep op de vrijstelling is gedaan niet of niet langer wordt voldaan aan een in het eerste lid genoemde voorwaarde, stelt degene aan wie de vrijstelling is verleend, de inspecteur daarvan onverwijld in kennis.
4.
Indien de houder of een inwonend gezinslid van de houder met het motorrijtuig opnieuw gebruikmaakt van de weg in Nederland in de vijftig weken volgend op de periode van twee weken waarvoor vrijstelling van belasting als bedoeld in het eerste lid werd verleend, vangt, in afwijking in zoverre van artikel 13, eerste lid, van de wet, het tijdvak aan met ingang van de eerste dag van het gebruik van de weg na het verstrijken van die vrijstelling tenzij wordt aangetoond met ingang van welke dag het in het buitenland geregistreerd motorrijtuig in Nederland ter beschikking heeft gestaan in welk geval het tijdvak aanvangt met die datum.
5.
Indien het beroep op de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, daaronder begrepen een beroep op de vrijstelling als bedoeld in het tweede lid, elektronisch wordt ingetrokken vóór de dag waarop volgens het elektronische beroep op de vrijstelling het gebruik in Nederland van de weg aanvangt, geldt het beroep als niet gedaan.