Einde inhoudsopgave
Invorderingswet 1990
Artikel 42c [Carrouselfraude]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2002
- Bronpublicatie:
14-12-2001, Stb. 2001, 643 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken: 28015)
- Inwerkingtreding
01-01-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-12-2001, Stb. 2001, 643 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken: 28015)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Invordering / Algemeen
Invordering / Aansprakelijkheid
Invordering (V)
1.
Hoofdelijk aansprakelijk voor de omzetbelasting die verschuldigd is ter zake van de levering van bij ministeriële regeling aan te wijzen goederen, is de natuurlijke persoon of rechtspersoon, die ondernemer is in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968, aan wie de levering is verricht en die wist of behoorde te weten dat de ter zake van die levering verschuldigde omzetbelasting niet of niet volledig is of zal worden voldaan. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van:
- a.
ondernemers die voorafgaand aan de in die volzin bedoelde levering leveringen van die goederen hebben verricht, indien deze leveringen hebben plaatsgevonden op of na de datum waarop die goederen bij ministeriële regeling zijn aangewezen;
- b.
ondernemers aan wie op de in die volzin bedoelde levering volgende leveringen van die goederen zijn verricht;
- c.
de ondernemer die tezamen met de op grond van de voorgaande bepalingen van dit lid aansprakelijke ondernemer ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 is aangemerkt of is aangemerkt geweest als één ondernemer.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt een ondernemer geacht te hebben geweten dat de omzetbelasting die verschuldigd is ter zake van de in dat lid bedoelde levering niet of niet volledig is of zal worden voldaan, indien hij door het niet of niet volledig voldaan zijn van de in dat lid bedoelde belasting voordeel heeft behaald, tenzij hij aannemelijk maakt dat dat voordeel niet voortvloeit uit of geen verband houdt met het niet of niet volledig voldaan zijn van die belasting. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt een ondernemer in ieder geval geacht voordeel te hebben behaald als aan hem voor de goederen een vergoeding in rekening is gebracht die op het tijdstip van de levering lager is dan het bedrag dat bij vrije mededinging zou moeten worden betaald of die lager is dan de vergoeding die aan zijn leverancier of aan elk van de leveranciers ter zake van voorafgaande verkrijgingen van die goederen in rekening is gebracht.
3.
Dit artikel is niet van toepassing indien de in het eerste lid bedoelde omzetbelasting verschuldigd is ter zake van een tijdens surséance van betaling of faillissement, of tijdens het van toepassing zijn van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, verrichte levering door een ondernemer, diens bewindvoerder of curator of door een pandhouder in het kader van de uitoefening van een op de geleverde goederen gevestigd pandrecht.