Einde inhoudsopgave
Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof
Artikel 65 Procedure in geval van bekentenis
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2002
- Bronpublicatie:
17-07-1998, Trb. 2000, 120 (uitgifte: 17-10-2000, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-07-2002, Trb. 2002, 135 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Rechtshandhaving
Internationaal strafrecht / Internationale tribunalen
1.
Wanneer de beschuldigde schuld bekent overeenkomstig artikel 64, achtste lid, onder a, beslist de Kamer van berechting of:
- a.
de beschuldigde de aard en de gevolgen van zijn bekentenis begrijpt;
- b.
de bekentenis door de beschuldigde vrijwillig is gedaan na voldoende overleg met de raadsman voor de verdediging; en
- c.
de bekentenis wordt ondersteund door de feiten in de zaak, zoals deze blijken uit:
- i.
de tenlastegelegde feiten die door de Aanklager naar voren zijn gebracht en door de beschuldigde bekend;
- ii.
materiaal dat door de Aanklager is overgelegd ter aanvulling op de tenlastegelegde feiten, dat door de beschuldigde is aanvaard; en
- iii.
elk overig bewijs, zoals de verklaringen van getuigen, dat door de Aanklager of de beschuldigde naar voren is gebracht.
2.
Wanneer de Kamer van berechting ervan overtuigd is dat het in het eerste lid bedoelde is vastgesteld, beschouwt de Kamer van berechting de bekentenis in samenhang met het overige aanvullende bewijs als voldoende grond voor alle wezenlijke feiten die vereist zijn als bewijs voor het misdrijf waarop de bekentenis betrekking heeft, en kan hij de beschuldigde voor dat misdrijf veroordelen.
3.
Wanneer de Kamer van berechting er niet van overtuigd is dat voldoende grond bestaat voor alle in het eerste lid bedoelde feiten, beschouwt hij de bekentenis als niet gedaan, in welk geval hij gelast de terechtzitting voort te zetten volgens de in dit Statuut bepaalde normale procedures voor terechtzitting en naar een andere Kamer van berechting kan verwijzen.
4.
Wanneer de Kamer van berechting van oordeel is dat aanvulling van de feiten in de zaak noodzakelijk is in het belang van de rechtspleging, in het bijzonder in het belang van de slachtoffers, is de Kamer van berechting bevoegd:
- a.
de Aanklager te verzoeken om aanvullende bewijsmiddelen te overleggen, met inbegrip van getuigenverklaringen; of
- b.
te gelasten dat de terechtzitting volgens de in dit Statuut bepaalde normale procedures voor terechtzitting wordt voortgezet, in welk geval de Kamer van berechting de bekentenis als niet gedaan beschouwt en hij de zaak kan verwijzen naar een andere Kamer van berechting.
5.
Mondeling overleg tussen de Aanklager en de verdediging over een wijziging in de tenlastegelegde feiten, de bekentenis of de op te leggen straf voor het Hof is niet bindend.