Einde inhoudsopgave
Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie
Artikel 7 Publieke sector
Geldend
Geldend vanaf 14-12-2005
- Bronpublicatie:
31-10-2003, Trb. 2005, 244 (uitgifte: 18-10-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
14-12-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-10-2003, Trb. 2005, 244 (uitgifte: 18-10-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Elke Staat die partij is, spant zich in, waar passend en overeenkomstig de grondbeginselen van zijn rechtsstelsel, systemen voor de werving, de indienstneming, het behoud, de promotie en de pensionering van ambtenaren en, waar passend, andere niet-gekozen overheidsfunctionarissen, in te stellen, in stand te houden en te versterken:
- a.
die zijn gebaseerd op de grondbeginselen van doeltreffendheid en transparantie en op objectieve criteria zoals verdienste, billijkheid en bekwaamheid;
- b.
die adequate procedures omvatten voor de selectie en opleiding van individuen voor openbare functies die beschouwd worden als bijzonder vatbaar voor corruptie, en, waar van toepassing, een roulatiesysteem voor dergelijke functies;
- c.
die een adequate beloning en billijke salarisschalen bevorderen, met inachtneming van het niveau van economische ontwikkeling van de Staat die partij is;
- d.
die onderwijs- en opleidingsprogramma's bevorderen die hen in staat stellen hun publieke functies op correcte, eerzame en adequate wijze uit te oefenen en die hen een gespecialiseerde en passende opleiding geven teneinde hen bewust te maken van de risico's van corruptie die inherent zijn aan het uitoefenen van hun functie. Bij deze programma's kan worden verwezen naar de op de desbetreffende terreinen van toepassing zijnde gedragscodes of -normen.
2.
Elke Staat die partij is, overweegt tevens wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen aan te nemen, verenigbaar met de doelstellingen van dit Verdrag en overeenkomstig de grondbeginselen van zijn nationale recht, teneinde criteria vast te stellen ten aanzien van de kandidaatstelling en verkiezing voor een publiek ambt.
3.
Elke Staat die partij is, overweegt voorts wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen aan te nemen, verenigbaar met de doelstellingen van dit Verdrag en overeenkomstig de grondbeginselen van zijn nationale recht, teneinde de transparantie bij de financiële ondersteuning van kandidaten voor een gekozen publiek ambt en, waar van toepassing, de financiering van politieke partijen te verbeteren.
4.
Elke Staat die partij is, streeft ernaar, overeenkomstig de grondbeginselen van zijn nationale recht, systemen die transparantie bevorderen en tegenstrijdige belangen voorkomen, in te stellen, te handhaven en te versterken.