Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2012/18/EU betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad
Artikel 20 Inspecties
Geldend
Geldend vanaf 13-08-2012
- Bronpublicatie:
04-07-2012, PbEU 2012, L 197 (uitgifte: 24-07-2012, regelingnummer: 2012/18/EU)
- Inwerkingtreding
13-08-2012
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-07-2012, PbEU 2012, L 197 (uitgifte: 24-07-2012, regelingnummer: 2012/18/EU)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Milieugevaarlijke stoffen
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Omgevingsrecht / Milieu
Milieurecht / Inrichtingen en activiteiten - algemene regels
Openbare orde en veiligheid / Algemeen
1.
De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten een inspectiesysteem opzetten.
2.
Deze inspecties zijn afgestemd op het soort betrokken inrichting. Zij zijn niet afhankelijk van de ontvangst van het veiligheidsrapport of van andere ingediende rapporten. Zij dienen zodanig te zijn opgezet, dat een planmatig en systematisch onderzoek van de in de inrichting gebruikte systemen van technische, organisatorische en bedrijfskundige aard kan worden uitgevoerd om met name na te gaan of:
- a)
de exploitant kan aantonen dat hij, gelet op de verschillende activiteiten van de inrichting, passende maatregelen heeft getroffen om zware ongevallen te voorkomen;
- b)
de exploitant kan aantonen dat hij in passende middelen heeft voorzien om de gevolgen van zware ongevallen op en buiten het bedrijfsterrein te beperken;
- c)
de gegevens en informatie vervat in het veiligheidsrapport of in een ander ingediend rapport, de situatie in de inrichting adequaat weergeven;
- d)
de krachtens artikel 14 vereiste inlichtingen aan het publiek zijn verstrekt.
3.
De lidstaten dragen er zorg voor dat alle inrichtingen worden bestreken door een inspectieplan op nationaal, regionaal of lokaal niveau en dat dit plan regelmatig opnieuw wordt bezien en, indien nodig, wordt bijgewerkt.
Elk inspectieplan omvat de volgende zaken:
- a)
een algemene beoordeling van de relevante veiligheidskwesties;
- b)
het geografische gebied dat het inspectieplan bestrijkt;
- c)
een lijst van de inrichtingen die onder het plan vallen;
- d)
een krachtens artikel 9 vereiste lijst van groepen inrichtingen met mogelijke domino-effecten;
- e)
een lijst van inrichtingen waar specifieke externe risico's of gevarenbronnen het risico voor, of de gevolgen van, een zwaar ongeval zouden kunnen vergroten;
- f)
procedures voor routinematige inspecties, met inbegrip van de krachtens lid 4 vereiste programma's voor dergelijke inspecties;
- g)
procedures voor niet-routinematige inspecties krachtens lid 6;
- h)
bepalingen inzake de samenwerking tussen de verschillende inspectiediensten.
4.
De bevoegde autoriteit stelt op basis van de inspectieplannen als bedoeld in lid 3 regelmatig programma's voor routinematige inspecties voor alle inrichtingen op, met inbegrip van de frequentie van de bezoeken ter plaatse voor de verschillende soorten inrichtingen.
De periode tussen twee opeenvolgende bezoeken ter plaatse is niet langer dan één jaar voor hogedrempelinrichtingen en drie jaar voor lagedrempelinrichtingen, tenzij de bevoegde autoriteit een inspectieprogramma heeft opgesteld op basis van een systematische beoordeling van de gevaren voor zware ongevallen van de betrokken inrichtingen.
5.
De systematische beoordeling van de gevaren van de betrokken inrichtingen wordt gebaseerd op ten minste de volgende criteria:
- a)
de mogelijke effecten van de betrokken inrichtingen op de menselijke gezondheid en het milieu;
- b)
gegevens betreffende de naleving van de voorschriften van deze richtlijn.
Voor zover passend, wordt rekening gehouden met relevante bevindingen van inspecties uitgevoerd krachtens andere Uniewetgeving.
6.
Niet-routinematige inspecties worden uitgevoerd om ernstige klachten, ernstige ongevallen en bijna-ongevallen, incidenten en gevallen van niet-naleving zo snel mogelijk te onderzoeken.
7.
De bevoegde autoriteit deelt de exploitant binnen vier maanden na iedere inspectie de conclusies van de inspectie mede, alsook welke acties moeten worden genomen. De bevoegde autoriteit draagt er zorg voor dat de exploitant binnen een redelijke termijn na ontvangst van de mededeling al die noodzakelijke acties onderneemt.
8.
Als bij een inspectie een belangrijk geval van niet-naleving van deze richtlijn wordt opgemerkt, wordt binnen zes maanden een aanvullende inspectie uitgevoerd.
9.
De inspecties worden zoveel mogelijk gecoördineerd met inspecties uit hoofde van andere Uniewetgeving en, voor zover mogelijk, gecombineerd.
10.
De lidstaten moedigen de bevoegde autoriteiten aan om te voorzien in mechanismen en hulpmiddelen voor het uitwisselen van ervaringen en het consolideren van kennis en om, voor zover passend, op uniaal niveau te participeren in zulke mechanismen.
11.
De lidstaten dragen er zorg voor dat exploitanten de bevoegde autoriteiten alle bijstand verlenen die deze autoriteiten nodig hebben om inspecties uit te voeren en alle informatie te verzamelen die nodig is voor de uitvoering van hun taken voor de toepassing van deze richtlijn, en in het bijzonder de autoriteiten in de gelegenheid te stellen om de mogelijkheid van een zwaar ongeval volledig te evalueren, om te bepalen in hoeverre de kans op of de gevolgen van zware ongevallen kunnen toenemen, om het opstellen van een extern noodplan mogelijk te maken en om rekening te houden met stoffen waaraan eventueel extra aandacht moet worden besteed in verband met de fysische vorm, bijzondere omstandigheden of de locatie ervan.