Einde inhoudsopgave
Besluit geruisloze terugkeer (art. 14c Wet op de vennootschapsbelasting 1969)
3.7.3 Extra dotatie oudedagsreserve (artikel 3.69, eerste lid, onderdeel b Wet IB 2001)
Geldend
Geldend vanaf 10-11-2018. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 02-10-2018
- Redactionele toelichting
In de Staatscourant is onderdeel 3.7.3 als 3.7.5 gepubliceerd.
- Bronpublicatie:
02-10-2018, Stcrt. 2018, 62988 (uitgifte: 09-11-2018, regelingnummer: 2018/99281)
- Inwerkingtreding
10-11-2018, terugwerkend tot: 02-10-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-10-2018, Stcrt. 2018, 62988 (uitgifte: 09-11-2018, regelingnummer: 2018/99281)
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Geruisloze terugkeer
Inkomstenbelasting / Aanmerkelijk belang (box 2)
Inkomstenbelasting / Winst
Gelet op de ongewenste gevolgen bij toepassing van de regeling van artikel 3.129 Wet IB 2001 (stakingslijfrente) indien een extra dotatie aan de oudedagsreserve heeft plaatsgevonden op grond van artikel 3.69, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001, keur ik het volgende goed.
Het betreft de situatie waarin als gevolg van de toepassing van de faciliteit van de geruisloze terugkeer een extra dotatie aan de oudedagsreserve heeft plaatsgevonden ter grootte van de lijfrente die eerder in het kader van een afname van een oudedagsreserve van de belastingplichtige was gevormd, terwijl op enig tijdstip na de toepassing van geruisloze terugkeerfaciliteit een staking van de onderneming plaatsvindt waarbij stakingswinst wordt behaald.
Artikel 3.129 Wet IB 2001 biedt de mogelijkheid een van het inkomen aftrekbare lijfrente te bedingen voor de met of bij staking van een (gedeelte van een) onderneming behaalde winst tot maximaal de in genoemde bepaling opgenomen bedragen. Deze (maximum) bedragen dienen ingevolge het eerste lid van die bepaling te worden verminderd met (het bedrag aan) reeds opgebouwde voorzieningen. Het derde lid van de bepaling merkt als een reeds opgebouwde voorziening aan, de bedragen die op grond van artikel 3.128 Wet IB 2001 in voorgaande kalenderjaren in aanmerking zijn genomen. Dit zou betekenen dat de lijfrente die is bedongen met toepassing van artikel 3.128 Wet IB 2001 in mindering dient te komen op de in artikel 3.129 Wet IB 2001 genoemde maxima, ook na toepassing van artikel 3.69, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001. Ik acht dat ongewenst en keur dan ook goed dat de in artikel 3.129, eerste lid, juncto derde lid, onderdeel c, Wet IB 2001 bedoelde vermindering niet hoeft plaats te vinden indien en voor zover met toepassing van artikel 3.69, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001 een extra dotatie aan de oudedagsreserve heeft plaatsgevonden. Ik merk op dat artikel I, onderdeel S, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 meebrengt dat de hiervoor genoemde vermindering met reeds opgebouwde voorzieningen eveneens dient plaats te vinden voor een met toepassing van artikel 45a, vierde lid, Wet IB 1964 bedongen (oudedagsreserve) lijfrente. De hiervoor bedoelde goedkeuring is in die situatie eveneens van toepassing.