Einde inhoudsopgave
Schepelingenbesluit
Artikel 52 Verwarming en ventilatie
Geldend
Geldend vanaf 20-08-2013
- Bronpublicatie:
05-07-2012, Stb. 2012, 357 (uitgifte: 27-07-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
20-08-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-07-2013, Stb. 2013, 287 (uitgifte: 12-07-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Algemeen
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Ondernemingsrecht / Economische ordening
1.
Op schepen, die ingevolge het bepaalde in artikel 51, eerste lid, niet behoeven te zijn uitgerust met een luchtbehandelingsinstallatie, dienen de in de volgende leden genoemde voorzieningen te worden getroffen teneinde te voorzien in verwarming en ventilering van de verblijven. Het bepaalde in het negende lid van dit artikel is ook van toepassing op schepen die zijn voorzien van een luchtbehandelingsinstallatie.
2.
De verblijven moeten zijn aangesloten op een doeltreffende verwarmingsinrichting die buiten de verblijven moet zijn opgesteld en die is aangepast aan de klimaatsomstandigheden. De verwarming dient te geschieden door toevoer van stoom, heet water, warme lucht, of een ander geschikt middel, dan wel door middel van elektriciteit. De verwarmingsinrichting en de plaats en wijze van opstelling daarvan dienen te voldoen aan door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu te stellen eisen. Radiatoren in de verblijven dienen doelmatig te zijn geplaatst en waar nodig afgeschermd.
3.
Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing op schepen die uitsluitend worden gebruikt voor reizen in de tropen en in andere gebieden met naar het oordeel van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, vergelijkbare klimaatsomstandigheden.
4.
Het verwarmingssysteem dient steeds in gebruik te zijn zolang leden van de bemanning aan boord wonen of werken en de omstandigheden dit vereisen. De verwarmingsinstallatie dient een zodanige capaciteit te hebben dat onder normale weersomstandigheden die tijdens de reis kunnen worden ondervonden, in alle verblijven steeds een temperatuur van ten minste 20° C kan worden onderhouden.
5.
Alle verblijven moeten, dit ter beoordeling van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, doeltreffend kunnen worden geventileerd, en wel zodanig, dat de lucht in bevredigende toestand blijft zonder dat hinderlijke tocht wordt veroorzaakt.
6.
Schepen die regelmatig worden gebruikt voor reizen in de tropen of in andere gebieden met, naar het oordeel van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, vergelijkbare klimaatsomstandigheden, dienen te zijn uitgerust met mechanische ventilatiemiddelen en met elektrisch aangedreven waaiers, met dien verstande dat slechts een van deze middelen behoeft te worden aangebracht in ruimten waar dit een voldoende ventilatie verzekert.
7.
Schepen die uitsluitend worden gebruikt voor reizen in gebieden buiten die genoemd in het zesde lid, dienen te zijn uitgerust met mechanische ventilatiemiddelen of elektrisch aangedreven waaiers. Voor schepen die uitsluitend worden gebruikt voor reizen in koude streken, kan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu vrijstelling van dit voorschrift geven.
8.
Het vermogen dat nodig is om de ventilatiemiddelen, als bedoeld in het zesde en zevende lid, aan te drijven, moet, wanneer dit praktisch mogelijk is, beschikbaar zijn zolang leden van de bemanning aan boord wonen of werken en de omstandigheden dit vereisen.
9.
Alle waterclosetten moeten onafhankelijk van elk ander gedeelte van de verblijven op de buitenlucht ventileren.