Einde inhoudsopgave
Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica
Bijlage IV
Geldend
Geldend vanaf 14-01-1998
- Bronpublicatie:
04-10-1991, Trb. 1992, 110 (uitgifte: 31-07-1992, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
14-01-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-07-1998, Trb. 1998, 176 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Natuurbeschermingsrecht / Gebiedsbescherming
Waterrecht (V)
bij het Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica
Voorkoming van mariene verontreiniging
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:
- a.
‘lozen’: ieder vrijkomen (van stoffen) van een schip, hoe ook veroorzaakt, met inbegrip van ontsnappen, over boord zetten, wegvloeien, lekken, pompen, storten of ledigen;
- b.
‘vuilnis’: alle soorten etensresten, huishoudelijk afval en afval voortvloeiende uit de bedrijfsvoering, met uitzondering van verse vis en gedeelten daarvan, ontstaan tijdens de normale bedrijfsvoering van het schip, met uitzondering van de stoffen vallend onder de artikelen 3 en 4;
- c.
‘MARPOL 73/78’: het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, 1973, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1978 en bij enige andere van kracht zijnde wijziging daarna;
- d.
‘schadelijke vloeistof’: iedere schadelijke vloeistof zoals omschreven in Bijlage II bij MARPOL 73/78;
- e.
‘olie’: minerale olie in iedere vorm, daaronder begrepen ruwe olie, stookolie, oliehoudend slik, olieafval en geraffineerde produkten (anders dan petrochemische produkten die vallen onder de bepalingen van artikel 4);
- f.
‘oliehoudend mengsel’: een mengsel dat olie bevat in elk gehalte;
- g.
‘schip’: elk vaartuig, van welk type ook, dat in het mariene milieu opereert, waaronder begrepen: draagvleugelboten, luchtkussenvaartuigen, onderwatervaartuigen, vaartuigen in drijvende toestand, alsmede vaste of drijvende platforms.
Artikel 2. Toepassing
Deze Bijlage is, ten aanzien van elke Partij, van toepassing op schepen die gerechtigd zijn haar vlag te voeren, en ten aanzien van andere schepen die zich bezig houden met of ondersteuning verlenen aan haar werkzaamheden in het Antarctische gebied, terwijl deze dienst doen in het gebied waarop het Verdrag inzake Antarctica van toepassing is.
Artikel 3. Lozen van olie
1
Elke lozing in zee van olie of oliehoudende mengsels is verboden, behalve in de gevallen toegestaan krachtens Bijlage I bij MARPOL 73/78. Terwijl zij werkzaam zijn in het gebied waarop het Verdrag inzake Antarctica van toepassing is, dienen schepen alle oliehoudend slik, vuile ballast, tankwaswater en andere oliehoudende residuen en mengsels die niet in de zee mogen worden geloosd, aan boord te houden. Schepen mogen deze residuen alleen lozen buiten het gebied waarop het Verdrag inzake Antarctica van toepassing is, afgeven aan ontvangstinrichtingen of lozen zoals anderszins toegestaan krachtens Bijlage I bij MARPOL.
2
Dit artikel is niet van toepassing op:
- a.
het lozen in zee van olie of oliehoudende mengsels ten gevolge van schade aan het schip of aan de uitrusting daarvan:
- i.
mits na optreden van de beschadiging of na het ontdekken van het lozen alle redelijke voorzorgen zijn getroffen om de lozing te voorkomen of tot een minimum te beperken; en
- ii.
behalve in geval de eigenaar of de kapitein handelde met het voornemen schade te veroorzaken, dan wel op roekeloze wijze en in de wetenschap, dat er waarschijnlijk schade zou ontstaan; of
- b.
het lozen in zee van oliehoudende stoffen, indien dit gebeurt ter bestrijding van bepaalde gevallen van verontreiniging ten einde de schade door de verontreiniging tot een minimum te beperken.
Artikel 4. Lozen van schadelijke vloeistoffen
Het lozen in zee van schadelijke vloeistoffen en andere chemische of andere stoffen in hoeveelheden of concentraties die schadelijk zijn voor het mariene milieu is verboden.
Artikel 5. Storten van vuilnis
1
Het storten in zee van alle kunststoffen, met inbegrip van doch niet beperkt tot trossen en visnetten van synthetisch materiaal en plastic vuilniszakken, is verboden.
2
Het storten in zee van alle andere vuilnis, met inbegrip van papierprodukten, lompen, glas, metaal, flessen, aardewerk, verbrandingsas, stuwhout en bekledings- en verpakkingsmaterialen, is verboden.
3
Het storten in zee van voedselresten kan worden toegestaan, indien deze door een afbreek- of maalinstallatie zijn gevoerd, mits zulk storten, behalve in de gevallen toegestaan uit hoofde van Bijlage V bij MARPOL 73/78, zo ver als mogelijk van het land en van ijsplaten geschiedt, maar in elk geval niet minder dan 12 zeemijlen van het dichtstbijzijnde land of de dichtstbijzijnde ijsplaten. Deze afgebroken of gemalen voedselresten moeten een rooster met gaten van maximaal 25 mm doorsnee kunnen passeren.
4
Ingeval onder dit artikel vallende stoffen of materialen zijn vermengd met andere stoffen of materialen voor storten of lozen, waarvoor afwijkende eisen gelden met betrekking tot storten of lozen, zijn de zwaarste eisen voor storten of lozen van toepassing.
5
De bepalingen van het eerste en tweede lid hierboven zijn niet van toepassing op:
- a.
het ontsnappen van vuilnis ten gevolge van schade aan een schip of aan de uitrusting daarvan, mits alle redelijke voorzorgen zijn genomen vóór en na het ontstaan van de schade, om het ontsnappen te voorkomen of tot een minimum te beperken; of
- b.
het toevallige verlies van synthetische visnetten, mits alle redelijke voorzorgen zijn genomen om dit verlies te voorkomen.
6
De Partijen vereisen, waar passend, het gebruik van een vuilnisjournaal.
Artikel 6. Lozen van sanitair afval
1
Behalve wanneer het de werkzaamheden in het Antarctisch gebied onnodig zou belemmeren:
- a.
legt elke Partij een algeheel verbod op aan alle lozingen in zee van onbehandeld sanitair afval (‘sanitair afval’ zoals omschreven in Bijlage IV bij MARPOL 73/78) binnen 12 zeemijlen van het land of van ijsplaten;
- b.
buiten deze afstand mag in een verzameltank opgeslagen sanitair afval niet ineens worden geloosd, doch in een matig tempo en, wanneer uitvoerbaar, terwijl het schip zijn vaarroute vervolgt met een snelheid van ten minste 4 knopen.
Dit lid is niet van toepassing op schepen waarvoor een certificaat is afgegeven voor het vervoer van ten hoogste 10 personen.
2
De Partijen vereisen, waar passend, het gebruik van een journaal voor sanitair afval.
Artikel 7. Noodgevallen
1
De artikelen 3, 4, 5 en 6 van deze Bijlage zijn niet van toepassing in noodgevallen verband houdend met de veiligheid van schip en opvarenden, of om mensenlevens op zee te redden.
2
Van activiteiten ondernomen in noodgevallen wordt onverwijld kennisgeving gedaan aan alle Partijen en aan de Commissie.
Artikel 8. Gevolgen voor afhankelijke en samenhangende ecosystemen
Bij de toepassing van de bepalingen van deze Bijlage dient naar behoren aandacht te worden geschonken aan de noodzaak nadelige gevolgen te vermijden voor afhankelijke en samenhangende ecosystemen buiten het gebied waarop het Verdrag inzake Antarctica van toepassing is.
Artikel 9. Opslagcapaciteit van het schip en ontvangstinrichtingen
1
Elke Partij verbindt zich ertoe te verzekeren dat alle schepen die gerechtigd zijn haar vlag te voeren en alle andere schepen die zich bezig houden met of ondersteuning verlenen aan haar werkzaamheden in het Antarctisch gebied, alvorens het gebied waarop het Verdrag inzake Antarctica van toepassing is binnen te varen, aan boord zijn uitgerust met een tank of tanks van voldoende capaciteit voor het aan boord houden van alle oliehoudend slik, vuile ballast, tankwaswater en andere oliehoudende residuen en mengsels en over voldoende capaciteit voor het aan boord houden van vuilnis beschikken, terwijl zij werkzaam zijn in het gebied waarop het Verdrag inzake Antarctica van toepassing is, en regelingen hebben getroffen om zulke oliehoudende residuen en vuilnis af te geven aan een ontvangstinrichting na het verlaten van dat gebied. Schepen dienen ook te beschikken over voldoende capaciteit voor het aan boord houden van schadelijke vloeistoffen.
2
Elke Partij uit wier havens schepen vertrekken op weg naar of in wier havens schepen aankomen uit het gebied waarop het Verdrag inzake Antarctica van toepassing is, verbindt zich ertoe te verzekeren dat zo spoedig mogelijk toereikende inrichtingen worden geïnstalleerd voor het in ontvangst nemen van alle oliehoudend slik, vuile ballast, tankwaswater, andere oliehoudende residuen en mengsels en vuilnis van schepen, zonder onnodig oponthoud te veroorzaken en in overeenstemming met de behoeften van de schepen die daarvan gebruik maken.
3
De Partijen die schepen exploiteren die vertrekken naar of aankomen uit het gebied waarop het Verdrag inzake Antarctica van toepassing is, uit of in havens van andere Partijen, treden in overleg met deze Partijen ten einde te verzekeren dat de installatie van ontvangstinrichtingen in havens geen onevenredige last legt op de Partijen (wier grondgebied) grenst aan het gebied waarop het Verdrag inzake Antarctica van toepassing is.
Artikel 10. Ontwerp, bouw, bemanning en uitrusting van schepen
Bij het ontwerp, de bouw, de bemanning en de uitrusting van schepen die zich bezig houden met of ondersteuning verlenen aan werkzaamheden in het Antarctisch gebied, houdt elke Partij rekening met de doelstellingen van deze Bijlage.
Artikel 11. Soevereine immuniteit
1
Deze Bijlage is niet van toepassing op oorlogsschepen, schepen in gebruik als marine-hulpschepen of andere schepen in eigendom van of in beheer bij een Staat die, tijdelijk, uitsluitend worden ingezet voor niet-commerciële overheidsdienst. Elke Partij waarborgt evenwel, door het nemen van passende maatregelen die de werkzaamheden of de operationele kwaliteiten van dergelijke schepen in haar eigendom of beheer niet aantasten, dat dergelijke schepen, voor zover redelijk en uitvoerbaar, opereren in overeenstemming met deze Bijlage.
2
Bij de toepassing van het eerste lid hierboven, houdt elke Partij rekening met het belang van de bescherming van het Antarctisch milieu.
3
Elke Partij stelt de andere Partijen ervan in kennis hoe zij deze bepaling toepast.
4
De procedure voor de beslechting van geschillen beschreven in de artikelen 18 tot en met 20 van het Protocol is niet van toepassing op dit artikel.
Artikel 12. Voorzorgsmaatregelen en voorbereiding op en bestrijding van noodsituaties
1
Ten einde doeltreffender te kunnen optreden bij voorvallen van mariene verontreiniging of de dreiging daarvan in het gebied waarop het Verdrag inzake Antarctica van toepassing is, stellen de Partijen in overeenstemming met artikel 15 van het Protocol rampenplannen op voor de bestrijding van mariene verontreiniging in het gebied waarop het Verdrag inzake Antarctica van toepassing is, met inbegrip van rampenplannen voor schepen (niet zijnde kleine boten die deel uitmaken van de werkzaamheden van vaste plaatsen of van schepen) die dienst doen in het gebied waarop het Verdrag inzake Antarctica van toepassing is, met name voor schepen die olie als lading vervoeren en voor het wegvloeien van olie uit kustinstallaties die in het mariene milieu terechtkomt. Hiertoe:
- a.
werken zij samen met het oog op de opstelling en uitvoering van zulke plannen; en
- b.
winnen zij advies in bij de Commissie, de Internationale Maritieme Organisatie en andere internationale organisaties.
2
De Partijen stellen tevens procedures op voor samenwerking bij de bestrijding van door verontreiniging veroorzaakte noodsituaties en nemen passende bestrijdingsmaatregelen in overeenstemming met zodanige procedures.
Artikel 13. Toetsing
De Partijen toetsen voortdurend de bepalingen van deze Bijlage, alsmede andere maatregelen ter voorkoming, vermindering en bestrijding van verontreiniging van het Antarctische mariene milieu, met inbegrip van eventuele wijzigingen en nieuwe voorschriften aangenomen uit hoofde van MARPOL 73/78, ten einde de doelstellingen van deze Bijlage te bereiken.
Artikel 14. Betrekking met MARPOL 73/78
Ten aanzien van de Partijen die tevens Partij zijn bij MARPOL 73/78 laten de bepalingen in deze Bijlage de specifieke rechten en verplichtingen uit hoofde van dat verdrag onverlet.
Artikel 15. Amendering of wijziging
1
Deze Bijlage kan worden geamendeerd of gewijzigd door een maatregel aangenomen in overeenstemming met artikel IX, eerste lid, van het Verdrag inzake Antarctica. Tenzij in de maatregel anders wordt aangegeven, wordt de amendering of wijziging geacht te zijn aanvaard en treedt zij in werking één jaar na de sluiting van de Consultatieve Vergadering van het Verdrag inzake Antarctica tijdens welke zij werd aangenomen, tenzij een of meer van de Consultatieve Partijen bij het Verdrag inzake Antarctica de Depositaris binnen die termijn ervan in kennis stellen dat zij een verlenging van die termijn wensen of dat zij de maatregel niet kunnen goedkeuren.
2
Amenderingen of wijzigingen van deze Bijlage die in werking treden overeenkomstig het eerste lid hierboven treden daarna in werking ten aanzien van iedere andere Partij wanneer kennisgeving van haar goedkeuring door de Depositaris is ontvangen.