Einde inhoudsopgave
Spoorwegwet
Artikel 16f
Geldend
Geldend vanaf 07-03-2019
- Redactionele toelichting
Voorheen art. 16a. De tekst van dit artikel is gewijzigd.
- Bronpublicatie:
30-01-2019, Stb. 2019, 61 (uitgifte: 18-02-2019, kamerstukken: 34914)
- Inwerkingtreding
07-03-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-02-2019, Stb. 2019, 103 (uitgifte: 06-03-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Railvervoer
1.
Een beheerder beschikt bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 16, eerste lid, anders dan ten behoeve van de aanleg van hoofdspoorweginfrastructuur over een geldige veiligheidsvergunning.
2.
Onze Minister verleent op aanvraag een veiligheidsvergunning aan de beheerder, indien hij beschikt over een veiligheidsbeheersysteem dat:
- a.
voldoet aan de krachtens het zevende lid, onderdeel b, gestelde regels;
- b.
op zodanige wijze is geoperationaliseerd dat het een veilig beheer en gebruik van hoofdspoorweginfrastructuur mogelijk maakt.
3.
In afwijking van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht beslist Onze Minister bij verlenging van de beslistermijn op de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, in ieder geval uiterlijk vier maanden nadat alle in artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde informatie is verschaft, en neemt het besluit, bedoeld in het vijfde lid, uiterlijk vier maanden nadat hij heeft vastgesteld dat het veiligheidsbeheersysteem niet meer voldoet aan het tweede lid.
4.
Onze Minister stelt beperkingen aan of trekt een veiligheidsvergunning in, indien het veiligheidsbeheersysteem van de beheerder niet meer voldoet aan het tweede lid.
5.
De beheerder gebruikt het veiligheidsbeheersysteem, bedoeld in het tweede lid, bij de uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste lid, ter beheersing van alle uit die taken voortvloeiende risico’s.
6.
Een beheerder stelt jaarlijks een verslag op met betrekking tot de spoorwegveiligheid dat voldoet aan de krachtens het zevende lid, onderdeel d, gestelde regels, en zendt dat verslag voor 31 mei aan Onze Minister.
7.
Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van een goede uitvoering van het bij of krachtens de spoorwegveiligheidsrichtlijn bepaalde met betrekking tot de veiligheidsvergunning ten minste regels worden gesteld over:
- a.
de aanvraag van een veiligheidsvergunning als bedoeld in het tweede lid,
- b.
eisen waaraan het veiligheidsbeheersysteem, bedoeld in het tweede lid, voldoet,
- c.
verlening, wijziging en geldigheidsduur van een veiligheidsvergunning als bedoeld in het tweede lid,
- d.
de inhoud van het verslag, bedoeld in het zesde lid.