Einde inhoudsopgave
Spoorwegwet
Artikel 22
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
12-02-2020, Stb. 2020, 172 (uitgifte: 17-06-2020, kamerstukken: 34986)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Railvervoer
1.
Het is verboden:
- a.
anders dan als rechtmatige gebruiker in te grijpen in de bediening of de werking van installaties van de hoofdspoorweginfrastructuur;
- b.
de hoofdspoorweginfrastructuur of delen daarvan te beschadigen, te vernielen, te verwijderen, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;
- c.
zich op of langs gedeelten van een hoofdspoorweg, met uitzondering van een perron, die niet zijn gelegen in een gelijkvloerse kruising met een weg of in een voor het openbaar verkeer openstaande weg, te bevinden of daarop of daarlangs dieren te drijven of te laten lopen;
- d.
enige handeling op of nabij de hoofdspoorweg te verrichten waardoor het beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur kan worden gehinderd of belemmerd.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
- a.
het uitvoeren van het beheer;
- b.
de uitoefening van een veiligheidsfunctie;
- c.
de uitoefening van een wettelijke taak;
- d.
het uitvoeren van werkzaamheden in opdracht van een spoorwegonderneming die beschikt over een veiligheidscertificaat verleend door Onze Minister of het Europees Spoorwegbureau;
- e.
de uitoefening van het houderschap van een spoorvoertuig en de uitoefening van werkzaamheden aan een spoorvoertuig in opdracht van de houder van het spoorvoertuig, en
- f.
de uitoefening van opleidingsactiviteiten voor een veiligheidsfunctie en de beoordeling op het voldoen aan de eisen voor een veiligheidsfunctie;
- g.
de uitoefening van overige activiteiten in opdracht van de beheerder.
3.
Onze Minister kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van de fysieke integriteit van de hoofdspoorwegen en in het belang van een veilig en ongestoord gebruik daarvan. De voorschriften kunnen tevens betrekking hebben op het doelmatig gebruik van de hoofdspoorweg en het financieel belang van de Staat voor zover dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is bepaald.
4.
In het belang van de bescherming van de fysieke integriteit van de hoofdspoorweginfrastructuur en in het belang van een veilig en ongestoord gebruik daarvan, kunnen bij ministeriële regeling over de uitvoering van dit artikel regels worden gesteld.