Einde inhoudsopgave
Spoorwegwet
Artikel 17
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
12-02-2020, Stb. 2020, 172 (uitgifte: 17-06-2020, kamerstukken: 34986)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Railvervoer
1.
Aan de concessie worden in elk geval voorschriften verbonden om te waarborgen dat:
- a.
de hoofdspoorweginfrastructuur in goede staat verkeert en geschikt is voor het verkeer of ander gebruik waarvoor zij bestemd is;
- b.
de hoofdspoorweginfrastructuur veilig en doelmatig bereden kan worden zonder overmatige slijtage aan spoorvoertuigen;
- c.
de risico's van het gebruik en beheer voor de veiligheid van de hoofdspoorweginfrastructuur worden geanalyseerd en dat passende maatregelen worden genomen, waaronder het zo nodig buiten dienst stellen van een gedeelte van de hoofdspoorweg, om deze risico's afdoende te beheersen, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke vereisten van de te verwachten bedrijfsvoering en de stand der techniek;
- d.
de beheerder financieel draagkrachtig en beroepsbekwaam is.
De voorschriften, bedoeld in de onderdelen a tot en met d, kunnen betrekking hebben op door de beheerder op grond van de concessie te leveren prestaties.
2.
Aan de concessie worden voorts in elk geval voorschriften verbonden ten aanzien van:
- a.
door de beheerder te berekenen tarieven voor diensten aan derden;
- b.
het verstrekken van gegevens aan Onze Minister ten behoeve van:
- 1°
het toezicht op de naleving van de concessie;
- 2°
het voldoen aan de verplichtingen die Onze Minister met betrekking tot de hoofdspoorwegen heeft ingevolge de artikelen 11.6 en 11.11 van de Wet milieubeheer ter uitvoering van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189);
- 3°
het voldoen aan de verplichtingen die Onze Minister met betrekking tot de hoofdspoorwegen heeft ingevolge artikel 20.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet;
- c.
het opstellen van een financiële verantwoording van het uitvoeren van de concessie, welke verantwoording gescheiden is van die voor andere werkzaamheden, en
- d.
wijzigingen van hoofdspoorweginfrastructuur die de beheerder aanbesteedt en als een verbetering of vernieuwing als bedoeld in artikel 26i, eerste lid, worden aangemerkt.
3.
Aan de concessie worden voorschriften verbonden om te waarborgen dat:
- a.
bij een storing van het treinverkeer spoorwegondernemingen die hierdoor worden getroffen van de verkeersleiding volledig en tijdig de relevante informatie krijgen met betrekking tot het leiden van het verkeer, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel c;
- b.
bij het verlenen van verdere toegang tot het proces van verkeersleiding voor de betrokken spoorwegondernemingen plaatsvindt op transparante en niet-discriminerende wijze;
- c.
voor de langetermijnplanning van een groot onderhoud of een grote vernieuwing van de hoofdspoorweginfrastructuur de aanvragers van capaciteit worden geraadpleegd, zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de door hen geuite punten van zorg en de onderhoudswerken op niet-discriminerende wijze worden gepland;
- d.
aan de artikelen 7 ter, tweede en derde lid, 7 sexies en 54, eerste lid, derde en vierde volzin, van richtlijn 2012/34/EU en ook overigens aan die richtlijn wordt voldaan.
4.
Aan een concessie kan het voorschrift worden verbonden dat de beheerder, indien hij tekortschiet in het verrichten van een bepaalde prestatie, gehouden is een geldsom te voldoen aan Onze Minister.
5.
Indien toepassing is gegeven aan het vierde lid is de concessieverlener niet bevoegd ten aanzien van het verrichten van de desbetreffende prestatie aan de concessiehouder een last onder dwangsom op te leggen. Artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
6.
Onze Minister kan aan de beheerder een bijzondere volmacht verlenen tot het verrichten van een privaatrechtelijke rechtshandeling als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 met betrekking tot hoofdspoorweginfrastructuur die aan de staat toebehoort.