Einde inhoudsopgave
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 wat betreft regels voor bewaking, uitroeiingsprogramma's en de ziektevrije status voor bepaalde in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten
Bijlage VI Specifieke vereisten met betrekking tot ziekten van waterdieren
Geldend
Geldend vanaf 05-06-2021
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 21-04-2021.
- Bronpublicatie:
23-03-2021, PbEU 2021, L 194 (uitgifte: 02-06-2021, regelingnummer: 2021/881)
- Inwerkingtreding
05-06-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-03-2021, PbEU 2021, L 194 (uitgifte: 02-06-2021, regelingnummer: 2021/881)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Dierenrecht / Veterinair recht
Dierenrecht / Veehouderij
Dierenrecht / Dierenwelzijn
Deel I. Risicogebaseerde bewaking
Hoofdstuk 1. Minimumvoorschriften voor risicogebaseerde bewaking in bepaalde erkende aquacultuurinrichtingen
1. Algemene benadering
1.1
Risicogebaseerde gezondheidsbewaking, die gezondheidsinspecties en mogelijke bemonstering omvat, wordt toegepast in bepaalde erkende aquacultuurinrichtingen en in bepaalde erkende groepen aquacultuurinrichtingen op een wijze die past bij de aard van de productie en die gericht is op het opsporen van:
- a)
verhoogde sterfte;
- b)
in de lijst opgenomen ziekten;
- c)
nieuwe ziekten.
1.2
De frequentie van dergelijke inspecties hangt af van het risico dat de erkende aquacultuurinrichting of de erkende groep aquacultuurinrichtingen vormt ten aanzien van de besmetting met en de verspreiding van ziekten. Dit risico heeft betrekking op in de lijst opgenomen ziekten en op mogelijke nieuwe ziekten en omvat derhalve aquacultuurinrichtingen en groepen aquacultuurinrichtingen waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden, en in bepaalde gevallen, aquacultuurinrichtingen en groepen aquacultuurinrichtingen waar niet in de lijst opgenomen soorten worden gehouden. De bevoegde autoriteit moet de met elke erkende aquacultuurinrichting of elke erkende groep aquacultuurinrichtingen verbonden risico's bepalen en de inrichtingen classificeren volgens de risicoscores hoog, middelgroot of laag.
Hoofdstuk 2 bevat bijzonderheden over de risicofactoren waarmee rekening moet worden gehouden bij de classificatie aan de hand van de risico's. Deze risicoclassificatie zal worden herhaald en geactualiseerd als een of meer van de onder a) tot en met l) genoemde risicofactoren erop wijzen dat het met de inrichting verbonden risico is gewijzigd.
1.3
In hoofdstuk 3 wordt de minimumfrequentie van de uit te voeren gezondheidsinspecties vastgesteld, op basis van de indeling van een inrichting door de bevoegde autoriteit volgens de risicoscores hoog, middelgroot of laag.
1.4
Risicogebaseerde bewaking van de diergezondheid in aquacultuurinrichtingen en groepen aquacultuurinrichtingen kan worden gecombineerd met gezondheidsinspecties en bemonstering, die worden uitgevoerd:
- a)
als onderdeel van verplichte of optionele uitroeiingsprogramma's voor een of meer in de lijst opgenomen ziekten, of
- b)
om de ziektevrije status ten aanzien van een of meer in de lijst opgenomen ziekten aan te tonen en te handhaven, of
- c)
als onderdeel van een bewakingsprogramma voor een of meer ziekten van categorie C.
Hoofdstuk 2. In bepaalde erkende aquacultuurinrichtingen toe te passen risicoclassificatie
In de in hoofdstuk 1, punt 1.2, bedoelde risicoclassificatie moet ten minste rekening worden gehouden met de onder a) en b) bedoelde risicofactoren. In voorkomend geval worden ook de onder c) tot en met l) genoemde factoren in aanmerking genomen:
- a)
de mogelijkheid van rechtstreekse verspreiding van pathogenen via het water;
- b)
verplaatsingen van aquacultuurdieren;
- c)
productietype;
- d)
soorten gehouden aquacultuurdieren;
- e)
het biobeveiligingssysteem, inclusief bekwaamheid en opleiding van het personeel;
- f)
de dichtheid van aquacultuurinrichtingen en verwerkingsinrichtingen in het gebied rond de betrokken inrichting;
- g)
de nabijheid van inrichtingen met een lagere gezondheidsstatus dan de betrokken inrichting;
- h)
de ziektegeschiedenis van de betrokken inrichting en van andere plaatselijke inrichtingen;
- i)
de aanwezigheid van besmette in het wild levende waterdieren in het gebied rond de betrokken inrichting;
- j)
het risico dat verbonden is met menselijke activiteiten in de nabijheid van de betrokken inrichting, zoals de hengelsport, de aanwezigheid van vervoersroutes, havens waar ballastwater wordt gewisseld;
- k)
de toegang tot de betrokken inrichting van predatoren die voor verspreiding van de ziekte kunnen zorgen;
- l)
staat van dienst van de inrichting wat de naleving van de voorschriften van de bevoegde autoriteit betreft.
Hoofdstuk 3. Frequentie van risicogebaseerde diergezondheidsinspecties
De frequentie van risicogebaseerde gezondheidsinspecties die in bepaalde erkende inrichtingen en erkende groepen inrichtingen moeten worden uitgevoerd, hangt af van de in hoofdstuk 2 bedoelde risicoscore en wordt als volgt vastgesteld:
- a)
ten minste eenmaal per jaar in inrichtingen met een hoog risico;
- b)
ten minste om de 2 jaar in een inrichtingen met een middelgroot risico;
- c)
ten minste om de 3 jaar in inrichtingen met een laag risico.
Deel II. Ziektespecifieke vereisten voor de ziektevrije status van waterdieren
Deel II heeft betrekking op de ziektespecifieke vereisten voor de ziektevrije status ten aanzien van de volgende in de lijst opgenomen ziekten:
Virale hemorragische septikemie (VHS) | Hoofdstuk 1 |
Infectieuze hematopoëtische necrose (IHN) | Hoofdstuk 1 |
Infectie met zalmanemievirus met HPR-deletie | Hoofdstuk 2 |
Infectie met Marteilia refringens | Hoofdstuk 3 |
Infectie met Bonamia exitiosa | Hoofdstuk 4 |
Infectie met Bonamia ostreae | Hoofdstuk 5 |
Infectie met het wittevlekkensyndroomvirus (WSSV) | Hoofdstuk 6 |
Hoofdstuk 1. Uitroeiing, de ziektevrije status en diagnostische methoden voor virale hemorragische septikemie (VHS) en infectieuze hematopoëtische necrose (IHN)
Afdeling 1. Algemene voorschriften voor gezondheidsinspecties en bemonstering
De in artikel 3, lid 2, onder b), ii) en iii), bedoelde diergezondheidsinspecties en bemonstering voor de bewaking moeten aan de volgende vereisten voldoen:
- a)
de gezondheidsinspecties en, in voorkomend geval, de bemonstering moeten worden uitgevoerd in de periode van het jaar waarin de watertemperatuur lager is dan 14 °C; wanneer echter geen temperaturen lager dan 14 °C worden bereikt, moeten de monsters worden genomen bij de laagste jaarlijkse temperatuurwaarden;
- b)
wanneer gerichte bewaking bij in het wild levende populaties vereist is vanwege het geringe aantal aquacultuurinrichtingen in een uitroeiingsprogramma, moeten het aantal en de geografische spreiding van de bemonsteringspunten zo worden bepaald dat een redelijke dekking van de lidstaat, de zone of het compartiment wordt behaald. De bemonsteringspunten moeten representatief zijn voor de verschillende ecosystemen waarin in het wild levende populaties van vatbare soorten voorkomen;
- c)
wanneer inrichtingen of in het wild levende populaties meer dan één keer per jaar aan gezondheidsinspecties of bemonsteringen moeten worden onderworpen, overeenkomstig de afdelingen 2,3, en 4, moeten de intervallen tussen de gezondheidsinspecties en tussen de bemonsteringen zo lang mogelijk, en ten minste vier maanden, duren, waarbij rekening wordt gehouden met de onder a) vermelde voorschriften met betrekking tot de temperatuur;
- d)
alle productie-eenheden, zoals vijvers, tanks en netkooien, moeten worden onderzocht op de aanwezigheid van dode en zwakke vissen en van vissen met abnormaal gedrag. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de plaats waar het water wegloopt aangezien zwakke vissen meestal daar te vinden zijn wegens de stroming van het water;
- e)
de te bemonsteren vissen van in de lijst opgenomen soorten moet als volgt worden geselecteerd:
- i)
indien regenboogforel aanwezig is, wordt uitsluitend die vissoort voor bemonstering geselecteerd, tenzij andere vatbare soorten aanwezig zijn die typische symptomen van VHS of IHN vertonen; indien er geen regenboogforel aanwezig is, moet het monster representatief zijn voor alle andere vatbare soorten die aanwezig zijn;
- ii)
wanneer zwakke vissen, vissen met abnormaal gedrag of pas gestorven, maar nog niet in staat van ontbinding verkerende vissen aanwezig zijn, moeten deze vissen worden geselecteerd; indien meer dan één waterbron voor de productie van vis wordt gebruikt, moeten vissen die alle waterbronnen vertegenwoordigen in het monster worden opgenomen;
- iii)
de selectie moet vissen omvatten die zo zijn gekozen dat alle productie-eenheden van de inrichting, zoals netkooien, tanks en vijvers, en alle jaarklassen evenredig in het monster vertegenwoordigd zijn.
Afdeling 2. Verlening van de status vrij van VHS of vrij van IHN in lidstaten, zones en compartimenten met onbekende gezondheidsstatus
De status vrij van VHS of vrij van IHN kan alleen worden verleend aan een lidstaat, een zone of een compartiment met een onbekende gezondheidsstatus ten aanzien van VHS of IHN, indien:
- a)
alle inrichtingen en, indien vereist, overeenkomstig punt 1, onder b), geselecteerde bemonsteringspunten bij in het wild levende populaties zijn onderworpen aan een van de volgende regelingen:
- i)
model A — regeling met een looptijd van 2 jaar
De inrichtingen of bemonsteringspunten moeten aan gezondheidsinspecties zijn onderworpen en zijn bemonsterd gedurende een periode van ten minste 2 opeenvolgende jaren, zoals vermeld in tabel 1.A.
Gedurende die periode van 2 jaar moet het testen van alle monsters met behulp van de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 2, negatieve resultaten hebben opgeleverd voor VHS of IHN en moet elk vermoeden van VHS of IHN overeenkomstig de diagnostische en bemonsteringsmethoden van afdeling 5, punt 3, zijn uitgesloten;
- ii)
model B — regeling met een looptijd van 4 jaar met een beperkte steekproefomvang
De inrichtingen of bemonsteringspunten moeten aan gezondheidsinspecties zijn onderworpen en zijn bemonsterd gedurende een periode van ten minste 4 opeenvolgende jaren, zoals vermeld in tabel 1.B. Gedurende die periode van 4 jaar moet het testen van alle monsters met behulp van de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 2, negatieve resultaten hebben opgeleverd voor VHS of IHN en moet elk vermoeden van VHS of IHN overeenkomstig de diagnostische en bemonsteringsmethoden van afdeling 5, punt 3, zijn uitgesloten;
- b)
indien tijdens de onder a) bedoelde bewaking VHS of IHN is geconstateerd, moeten betrokken inrichtingen in de lidstaat, de zone of het compartiment, vóór het begin van een nieuwe tweejarige of vierjarige regeling:
- i)
onderworpen zijn aan de in de artikelen 58 tot en met 65 vastgestelde minimale ziektebestrijdingsmaatregelen.
- ii)
worden herbevolkt met vis van een inrichting in een lidstaat, zone of compartiment met de status vrij van VHS of de status vrij van IHN, of van een inrichting in een door een uitroeiingsprogramma voor VHS of IHN bestreken lidstaat, zone of compartiment.
Tabel 1.A Regeling voor lidstaten, zones en compartimenten voor de onder a), i), bedoelde tweejarige controleperiode voorafgaande aan het behalen van de status vrij van VHS en de status vrij van IHN Soort inrichting
Aantal gezondheidsinspecties per jaar in elke inrichting
Aantal bemonsteringen per jaar in elke inrichting
Aantal vissen in het monster (1)
Aantal opgroeiende vissen
Aantal ouderdieren (2)
a)
Inrichtingen met paaivissen
2
2
50 (eerste inspectie)
75 (tweede inspectie)
30 (eerste of tweede inspectie)
b)
Inrichtingen met uitsluitend paaivissen
2
1
0
75 (eerste of tweede inspectie)
c)
Inrichtingen zonder paaivissen
2
2
75 (eerste EN tweede inspectie)
0
Maximumaantal vissen per verzamelmonster: 10
Tabel 1.B Regeling voor lidstaten, zones of compartimenten met een beperkte steekproefomvang voor de onder a), ii), bedoelde vierjarige controleperiode voorafgaande aan het behalen van de status vrij van VHS en de status vrij van IHN Soort inrichting
Aantal gezondheidsinspecties per jaar in elke inrichting
Aantal bemonsteringen per jaar in elke inrichting
Aantal vissen in het monster (1)
Aantal opgroeiende vissen
Aantal paaivissen (2)
Eerste 2 jaar
a)
Inrichtingen met paaivissen
2
1
30 (tweede inspectie)
0
b)
Inrichtingen met uitsluitend paaivissen
2
1
0
30 (eerste of tweede inspectie)
c)
Inrichtingen zonder paaivissen
2
1
30 (eerste of tweede inspectie)
0
Laatste 2 jaar
a)
Inrichtingen met paaivissen
2
2
30 (eerste inspectie)
30 (tweede inspectie)
b)
Inrichtingen met uitsluitend paaivissen
2
2
30 (eerste EN tweede inspectie)
c)
Inrichtingen zonder paaivissen
2
2
30 (eerste EN tweede inspectie)
Maximumaantal vissen per verzamelmonster: 10
Afdeling 3. Verlening van de status vrij van VHS of vrij van IHN in lidstaten, zones en compartimenten waarvan bekend is dat zij met VHS dan wel met IHN zijn besmet
1
De status vrij van VHS of vrij van IHN kan slechts worden verleend aan een lidstaat, zone of compartiment waarvan bekend is dat daar besmetting met VHS of IHN aanwezig is, indien op alle inrichtingen waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden in die lidstaat of zone of dat compartiment, een uitroeiingsprogramma is toegepast dat aan de volgende vereisten voldoet:
- a)
de in de artikelen 55 tot en met 65 vastgestelde minimale bestrijdingsmaatregelen moeten daadwerkelijk zijn toegepast, en in voorkomend geval moet een beperkingszone van een passende omvang, zoals bedoeld in artikel 58, lid 1, onder c), verdeeld in een beschermings- en een bewakingszone, zijn ingesteld in de nabijheid van de met VHS of IHN besmet verklaarde inrichting(en), rekening houdend met de voorschriften van punt 2;
- b)
alle inrichtingen binnen de beschermingszone of, indien geen beschermingszone is ingesteld, de beperkingszone, waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden en die niet met VHS of IHN zijn besmet, moeten worden onderworpen aan een onderzoek dat ten minste de volgende elementen omvat:
- i)
de verzameling van monsters voor het testen van 10 vissen indien klinische symptomen of post-mortemlaesies die wijzen op infectie met VHS of IHN worden waargenomen, of van ten minste 30 vissen indien geen klinische symptomen of post-mortemlaesies worden waargenomen;
- ii)
in de inrichtingen waar de in punt i) bedoelde tests negatieve resultaten hebben opgeleverd, moeten voortaan één keer per maand gedurende de periode waarin de watertemperatuur minder dan 14 °C bedraagt, behalve wanneer visvijvers, tanks, kweekbassins of netkooien met ijs zijn bedekt, gezondheidsinspecties worden uitgevoerd, totdat de beschermingszone wordt ingetrokken overeenkomstig het bepaalde onder c);
- c)
de betrokken inrichtingen moeten overeenkomstig artikel 62 worden leeggemaakt, overeenkomstig artikel 63 worden gereinigd en ontsmet en overeenkomstig artikel 64 worden stilgelegd.
De in artikel 64, lid 2, onder a), bedoelde stillegging moet ten minste zes weken duren. Wanneer alle besmette inrichtingen binnen dezelfde beschermingszone of, indien geen beschermingszone is ingesteld, binnen de beschermingszone, zijn leeggemaakt, moet gedurende ten minste drie weken een gelijktijdige stillegging plaatsvinden.
Tijdens de stillegging van de besmette inrichtingen moet de beperkingszone of, indien deze is ingesteld, de beschermingszone, worden omgezet in een bewakingszone totdat de in punt 2 bedoelde regeling is afgerond;
- d)
herbevolking mag pas plaatsvinden wanneer alle besmette inrichtingen zijn leeggemaakt, gereinigd, ontsmet en stilgelegd overeenkomstig het bepaalde onder c);
- e)
alle andere dan de onder f) bedoelde inrichtingen in de lidstaat, de zone of het compartiment die of dat door het uitroeiingsprogramma wordt bestreken waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden, en, indien bewaking bij in het wilde levende populaties vereist is, alle overeenkomstig afdeling 1, onder b), geselecteerde bemonsteringspunten, moeten vervolgens aan de regeling van afdeling 2 worden onderworpen;
- f)
een afzonderlijke inrichting waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden en die een gezondheidsstatus heeft die onafhankelijk is van de gezondheidsstatus van de omringende wateren, is niet verplicht om na een uitbraak van een ziekte de in afdeling 2 bedoelde regeling in acht te nemen, mits de inrichting voldoet aan de voorschriften van artikel 80, lid 3, en wordt herbevolkt met vis afkomstig uit lidstaten, zones of compartimenten met de status vrij van VHS of de status vrij van IHN.
2
De beperkingszone moet met het oog op de specifieke situatie worden vastgesteld en:
- a)
zij moet rekening houden met factoren die van invloed zijn op de risico's van verspreiding van VHS of IHN naar gehouden en in het wild levende vis, zoals:
- i)
aantal, percentage en verdeling van gestorven vissen in de inrichting die is besmet met VHS of IHN, of in andere aquacultuurinrichtingen;
- ii)
de afstand tot en dichtheid van naburige inrichtingen;
- iii)
de nabijheid van slachthuizen;
- iv)
contactkwekerijen;
- v)
de soorten die in die inrichtingen aanwezig zijn;
- vi)
de kweekpraktijken die in de besmette en naburige inrichtingen worden toegepast;
- vii)
de hydrodynamische omstandigheden, en
- viii)
andere vastgestelde epidemiologisch significante factoren;
- b)
de geografische afbakening in kustgebieden moet aan de volgende minimumvoorschriften voldoen:
- i)
de beschermingszone moet bestaan uit een gebied dat valt binnen een cirkel met een straal die ten minste de breedte van één intergetijdengebied of, als dit meer is, ten minste 5 km bedraagt, gecentreerd op de met VHS of IHN besmette inrichting, of een vergelijkbaar gebied dat op basis van geschikte hydrodynamische of epidemiologische gegevens wordt bepaald, en
- ii)
de bewakingszone moet bestaan uit een rondom de beschermingszone gelegen gebied van overlappende intergetijdengebieden, of een rondom de beschermingszone gelegen gebied dat valt binnen een cirkel met een straal van 10 km vanaf het middelpunt van de beschermingszone, of een vergelijkbaar gebied dat op basis van toepasselijke hydrodynamische of epidemiologische gegevens wordt bepaald,
of
- iii)
indien geen afzonderlijke beschermings- en bewakingszones zijn ingesteld, moet de beperkingszone bestaan uit een gebied dat zowel de beschermingszone als de bewakingszone omvat;
- c)
de geografische afbakening in het binnenland moet het gehele stroomgebied omvatten waarin de met VHS of IHN besmette inrichting is gelegen. De bevoegde autoriteit kan de omvang van de beperkingszone beperken tot delen van het stroomgebied, mits deze beperking geen afbreuk doet aan de ziektebestrijdingsmaatregelen ten aanzien van VHS en IHN.
Afdeling 4. Handhaving van de status vrij van VHS en de status vrij van IHN
1
Wanneer overeenkomstig artikel 81 gerichte bewaking vereist is om de status vrij van VHS of vrij van IHN van een lidstaat, een zone of een compartiment te handhaven, moeten alle inrichtingen waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden in de lidstaat, de zone of het compartiment in kwestie worden onderworpen aan gezondheidsinspecties en moet de vis worden bemonsterd overeenkomstig tabel 1.C, rekening houdend met het risiconiveau van de inrichting ten aanzien van de insleep van VHS of IHN.
2
Bij de vaststelling van de frequentie van de gezondheidsinspecties die nodig zijn om de status vrij van VHS of de status vrij van IHN van compartimenten te handhaven, moet, indien de gezondheidsstatus ten aanzien van VHS of IHN afhankelijk is van de gezondheidsstatus van de populaties van waterdieren in de omringende natuurlijke wateren, het risico op de insleep van VHS of IHN als hoog worden beschouwd.
3
De ziektevrije status mag slechts behouden blijven zolang het testen van alle monsters met behulp van de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 2 negatieve resultaten hebben opgeleverd voor VHS of IHN, en elk vermoeden van VHS of IHN overeenkomstig de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 3, is uitgesloten.
Risiconiveau (1) | Aantal gezondheidsinspecties per jaar in elke inrichting | Aantal vissen in het monster (2), (3) |
---|---|---|
Hoog | 1 per jaar | 30 |
Middelgroot | 1 per 2 jaar | 30 |
Laag | 1 per 3 jaar | 30 |
Maximumaantal vissen per verzamelmonster: 10 |
Afdeling 5. Diagnostische en bemonsteringsmethoden
1
Bij de bemonstering en het onderzoek van organen of weefselmateriaal moet het gaan om de milt, de kopnier, en het hart of de hersenen. Bij de bemonstering van ouderdieren kan ook ovariële vloeistof of zaadvocht worden onderzocht.
In het geval van klein broed kunnen hele vissen als monster worden genomen.
Monsters van maximaal 10 vissen mogen worden samengevoegd.
2
De diagnostische methode die moet worden gebruikt voor het verlenen of het handhaven van de status vrij van VHS of de status vrij van IHN, overeenkomstig de punten 2, 3 en 4, is de volgende:
- a)
virusisolatie in celculturen, gevolgd door identificatie van het virus met behulp van Elisa, de indirecte immunofluorescentietest (indirect fluorescent antibody test, IFAT), de virusneutralisatietest of virusgenoomdetectie, of
- b)
aantonen met behulp van kwantitatieve reverse-transcriptie-PCR (RT-qPCR).
Voor het uitvoeren van deze diagnostische methoden moeten de door het EURL voor ziekten van vissen goedgekeurde gedetailleerde procedures worden gevolgd.
3
Wanneer overeenkomstig artikel 55 een vermoeden van VHS of IHN moet worden bevestigd dan wel uitgesloten, moeten de gezondheidsinspectie-, bemonsterings- en testprocedures voldoen aan de volgende vereisten:
- a)
de inrichting waarvan wordt vermoed dat de ziekte er aanwezig is, moet worden onderworpen aan ten minste één gezondheidsinspectie en één bemonstering van 10 vissen indien klinische symptomen of post-mortemlaesies die wijzen op infectie met VHS of IHN worden waargenomen, of van ten minste 30 vissen indien geen klinische symptomen of post-mortemlaesies worden waargenomen; De monsters worden getest aan de hand van een of meer van de in punt 2, onder a) en b), vermelde diagnostische methoden, overeenkomstig de door het EURL voor ziekten van vissen goedgekeurde gedetailleerde diagnostische methoden en procedures;
- b)
de aanwezigheid van VHS moet als bevestigd worden beschouwd indien een of meer van die diagnostische methoden een positief resultaat voor VHSV opleveren. De aanwezigheid van IHN moet als bevestigd worden beschouwd indien een of meer van die diagnostische methoden een positief resultaat voor IHNV opleveren. De bevestiging van een eerste geval van of VHS of IHN in lidstaten, zones of compartimenten die voordien niet besmet waren, moet plaatsvinden op basis van conventionele virusisolatie in celculturen gevolgd door immunochemische of moleculaire identificatie, of met genoomdetectie met bevestiging door middel van het sequencen van het amplificatieproduct (RT-PCR-product);
- c)
Een verdenking van VHS of IHN kan worden uitgesloten indien celkweek of RT-qPCR-tests geen verdere aanwijzingen opleveren voor de aanwezigheid van VHS of IHN.
Hoofdstuk 2. Uitroeiing, ziektevrije status en diagnostische methoden voor infectie met zalmanemievirus met deletie in de hypervariabele regio (ISAV met HPR-deletie)
Afdeling 1. Algemene voorschriften voor gezondheidsinspecties en bemonstering
De in artikel 3, lid 2, onder b), ii) en iii), bedoelde diergezondheidsinspecties en bemonstering voor de bewaking moeten aan de volgende vereisten voldoen:
- a)
wanneer overeenkomstig de punten 2, 3 en 4 meer dan één keer per jaar gezondheidsinspecties of bemonsteringen van inrichtingen moeten worden verricht, moeten de tussenpozen tussen de gezondheidsinspecties of bemonsteringen zo lang mogelijk zijn;
- b)
wanneer gerichte bewaking bij in het wild levende populaties vereist is vanwege het geringe aantal aquacultuurinrichtingen in het uitroeiingsprogramma, moeten het aantal en de geografische spreiding van de bemonsteringspunten zo worden bepaald dat een redelijke dekking van de lidstaat, de zone of het compartiment wordt behaald;
- c)
de bemonsteringspunten moeten representatief zijn voor de verschillende ecosystemen waarin in het wilde levende populaties van vatbare soorten voorkomen;
- d)
alle productie-eenheden, zoals vijvers, tanks en netkooien, moeten worden onderzocht op de aanwezigheid van dode en zwakke vissen en van vissen met abnormaal gedrag. Bijzondere aandacht moet in voorkomend geval worden besteed aan de rand van de kooien of de plaats waar het water wegloopt aangezien zwakke vissen meestal daar te vinden zijn wegens de stroming van het water;
- e)
de te bemonsteren vissen van in de lijst opgenomen soorten moet als volgt worden geselecteerd:
- i)
indien Atlantische zalm aanwezig is, wordt uitsluitend die vissoort voor bemonstering geselecteerd, tenzij andere vatbare soorten aanwezig zijn die typische symptomen van infectie met ISAV met HPR-deletie vertonen. indien er geen Atlantische zalm in de inrichting aanwezig is, moet het monster representatief zijn voor alle andere vatbare soorten die aanwezig zijn;
- ii)
indien er stervende of pas gestorven, maar nog niet in staat van ontbinding verkerende vissen aanwezig zijn, worden die geselecteerd, en met name vissen die anemie, bloedingen of andere klinische symptomen vertonen die wijzen op doorbloedingsstoornissen; indien meer dan één waterbron voor de productie van vis wordt gebruikt, moeten vissen die alle waterbronnen vertegenwoordigen in het monster worden opgenomen;
- iii)
de selectie moet vissen omvatten die zo zijn gekozen dat alle productie-eenheden van de inrichting, zoals netkooien, tanks en vijvers, en alle jaarklassen evenredig in het monster vertegenwoordigd zijn.
Afdeling 2. Verlening van de status vrij van infectie met ISAV met HPR-deletie in lidstaten, zones en compartimenten met onbekende gezondheidsstatus
De status vrij van infectie met ISAV met HPR-deletie kan slechts worden verleend aan een lidstaat, een zone of een compartiment met een onbekende gezondheidsstatus ten aanzien van infectie met ISAV met HPR-deletie, indien alle inrichtingen en, waar nodig, geselecteerde bemonsteringspunten voor in het wild levende populaties die zijn geselecteerd overeenkomstig afdeling 1, onder b), zijn onderworpen aan de volgende regeling:
- a)
de inrichtingen of bemonsteringspunten zijn aan gezondheidsinspecties onderworpen en bemonsterd gedurende een periode van ten minste 2 opeenvolgende jaren, zoals vermeld in tabel 2.A;
- b)
gedurende die periode van 2 jaar moet het testen van alle monsters met behulp van de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 2, negatieve resultaten hebben opgeleverd voor ISAV met HPR-deletie en moet elk vermoeden van infectie overeenkomstig de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 3, zijn uitgesloten;
- c)
Indien tijdens de onder a) bedoelde bewaking infectie met ISAV met HPR-deletie is geconstateerd; moeten betrokken inrichtingen in de lidstaat, de zone of het compartiment, alvorens zij de regeling hervatten:
- i)
onderworpen zijn aan de in de artikelen 58 tot en met 65 vastgestelde minimale ziektebestrijdingsmaatregelen.
- ii)
worden herbevolkt met vis van een inrichting in een lidstaat of zone die of een compartiment dat vrij is van infectie met ISAV met HPR-deletie, of van een inrichting in een door een uitroeiingsprogramma voor die ziekte bestreken lidstaat, zone of compartiment.
Jaar van het bewakingsprogramma | Aantal gezondheidsinspecties per jaar in elke inrichting | Aantal laboratoriumonderzoeken per jaar (1) | Aantal vissen in de steekproef |
---|---|---|---|
Jaar 1 | 6 | 2 | 75 |
Jaar 2 | 6 | 2 | 75 |
Maximumaantal vissen per verzamelmonster: 5 |
Afdeling 3. Verlening van de status vrij van infectie met ISAV met HPR-deletie in lidstaten, zones en compartimenten waarvan bekend is dat zij met ISAV met HPR-deletie zijn besmet
1
De status vrij van infectie met ISAV met HPR-deletie kan slechts worden verleend aan een lidstaat, zone of compartiment waarvan bekend is dat daar infectie met ISAV met HPR-deletie aanwezig is, indien op alle inrichtingen waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden in de lidstaat of zone of het compartiment, een uitroeiingsprogramma is toegepast dat aan de volgende vereisten voldoet:
- a)
de in de artikelen 55 tot en met 65 vastgestelde minimale bestrijdingsmaatregelen zijn toegepast, en in voorkomend geval moet een beperkingszone van een passende omvang, zoals bedoeld in artikel 58, lid 1, onder c), verdeeld in een beschermings- en een bewakingszone, zijn ingesteld in de nabijheid van de met ISAV met HPR-deletie besmette inrichting(en), rekening houdend met de voorschriften van punt 2;
- b)
alle inrichtingen binnen de beschermingszone of, indien geen beschermingszone is ingesteld, de beperkingszone, waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden en die niet met ISAV met HPR-deletie zijn besmet, moeten worden onderworpen aan een onderzoek dat ten minste de volgende elementen omvat:
- i)
de verzameling van monsters voor het testen van ten minste 10 stervende vissen indien klinische symptomen of post-mortemlaesies die wijzen op infectie met ISAV met HPR-deletie worden waargenomen, of van ten minste 30 vissen indien geen klinische symptomen of post-mortemlaesies worden waargenomen;
- ii)
in die inrichtingen waar de in punt i) bedoelde tests negatieve resultaten hebben opgeleverd, moeten voortaan één keer per maand gezondheidsinspecties worden uitgevoerd, totdat de beschermingszone wordt ingetrokken overeenkomstig het bepaalde onder c);
- c)
de betrokken inrichtingen moeten overeenkomstig artikel 62 worden leeggemaakt, overeenkomstig artikel 63 worden gereinigd en ontsmet en overeenkomstig artikel 64 worden stilgelegd.
De in artikel 64, lid 2, onder b), bedoelde stillegging duurt ten minste drie maanden. Wanneer alle besmette inrichtingen binnen dezelfde beschermingszone of, indien geen beschermingszone is ingesteld, binnen de beschermingszone, zijn leeggemaakt, moet gedurende ten minste zes weken een gelijktijdige stillegging plaatsvinden.
Tijdens de stillegging van de besmette inrichtingen moet de beperkingszone of, indien deze is ingesteld, de beschermingszone, worden omgezet in een bewakingszone totdat de in punt 2 bedoelde regeling is afgerond;
- d)
herbevolking mag pas plaatsvinden wanneer alle besmette inrichtingen zijn leeggemaakt, gereinigd, ontsmet en stilgelegd overeenkomstig het bepaalde onder c);
- e)
alle andere dan de onder f) bedoelde inrichtingen in de lidstaat, de zone of het compartiment die of dat door het uitroeiingsprogramma wordt bestreken waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden, en, indien bewaking bij in het wilde levende populaties vereist is, alle overeenkomstig afdeling 1, onder b), geselecteerde bemonsteringspunten, moeten vervolgens aan de regeling van afdeling 2 worden onderworpen;
- f)
een afzonderlijke inrichting waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden en die een gezondheidsstatus heeft die onafhankelijk is van de gezondheidsstatus van de omringende wateren, is niet verplicht om na een uitbraak van een ziekte de in afdeling 2 bedoelde regeling in acht te nemen, mits de inrichting voldoet aan de voorschriften van artikel 80, lid 3, en wordt herbevolkt met vis afkomstig uit lidstaten, zones of compartimenten met de status vrij van infectie met ISAV met HPR-deletie.
2
De beperkingszone moet met het oog op de specifieke situatie worden vastgesteld en:
- a)
zij moet rekening houden met factoren die van invloed zijn op de risico's van verspreiding van infectie met ISAV met HPR-deletie naar gehouden en in het wild levende vis, zoals:
- i)
aantal, percentage en verdeling van de sterfgevallen in de inrichting die is besmet met ISAV met HPR-deletie, of in andere aquacultuurinrichtingen;
- ii)
de afstand tot en dichtheid van naburige inrichtingen;
- iii)
de nabijheid van slachthuizen;
- iv)
contactkwekerijen;
- v)
de soorten die in die inrichtingen aanwezig zijn;
- vi)
de kweekpraktijken die in de besmette inrichtingen en de daarnaast gelegen inrichtingen worden toegepast;
- vii)
de hydrodynamische omstandigheden, en
- viii)
andere vastgestelde epidemiologisch significante factoren;
- b)
de geografische afbakening in kustgebieden moet aan de volgende minimumvoorschriften voldoen:
- i)
de beschermingszone moet bestaan uit een gebied dat valt binnen een cirkel met een straal die ten minste de breedte van één intergetijdengebied of, als dit meer is, ten minste 5 km bedraagt, gecentreerd op de met ISAV met HPR-deletie besmette inrichting, of een vergelijkbaar gebied dat op basis van geschikte hydrodynamische of epidemiologische gegevens wordt bepaald, en
- ii)
de bewakingszone moet bestaan uit een rondom de beschermingszone gelegen gebied van overlappende intergetijdengebieden, of een rondom de beschermingszone gelegen gebied dat valt binnen een cirkel met een straal van 10 km vanaf het middelpunt van de beschermingszone, of een vergelijkbaar gebied dat op basis van toepasselijke hydrodynamische of epidemiologische gegevens wordt bepaald,
of
- iii)
indien geen afzonderlijke beschermings- en bewakingszones zijn ingesteld, moet de beperkingszone bestaan uit een gebied dat zowel de beschermingszone als de bewakingszone omvat;
- c)
de geografische afbakening in het binnenland moet het gehele stroomgebied omvatten waarin de met ISAV met HPR-deletie besmette inrichting is gelegen. De bevoegde autoriteit kan de omvang van de beperkingszone beperken tot delen van het stroomgebied, mits deze beperking geen afbreuk doet aan de ziektebestrijdingsmaatregelen ten aanzien van infectie met ISAV met HPR-deletie.
Afdeling 4. Handhaving van de status vrij van infectie met ISAV met HPR-deletie
1
Wanneer overeenkomstig artikel 81 gerichte bewaking vereist is om de status vrij van infectie met ISAV met HPR-deletie van een lidstaat, een zone of een compartiment te handhaven, moeten alle inrichtingen waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden in de lidstaat, de zone of het compartiment in kwestie worden onderworpen aan gezondheidsinspecties en moet de vis worden bemonsterd overeenkomstig tabel 2.B, rekening houdend met het risiconiveau van de inrichting ten aanzien van de insleep van infectie met ISAV met HPR-deletie.
2
Bij de vaststelling van de frequentie van de gezondheidsinspecties die nodig zijn om de status vrij van infectie met ISAV met HPR-deletie van compartimenten te handhaven, moet, indien de gezondheidsstatus afhankelijk is van de gezondheidsstatus van de populatie van waterdieren in de omringende natuurlijke wateren, het risico op de insleep van infectie met ISAV met HPR-deletie als hoog worden beschouwd.
3
De ziektevrije status mag slechts behouden blijven zolang het testen van alle monsters met behulp van de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 2 negatieve resultaten hebben opgeleverd voor ISAV met HPR-deletie, en elk vermoeden van ISAV met HPR-deletie overeenkomstig de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 3, is uitgesloten.
Risiconiveau (2) | Aantal gezondheidsinspecties per jaar | Aantal laboratoriumonderzoeken per jaar (3), (4) | Aantal vissen in de steekproef |
---|---|---|---|
Hoog | 2 | 2 | 30 |
Middelgroot | 1 | 1 | 30 |
Laag | 1 per 2 jaar | 1 per 2 jaar | 30 |
Maximumaantal vissen per verzamelmonster: 5
Afdeling 5. Diagnostische en bemonsteringsmethoden
1
Bij de bemonstering en het onderzoek van organen of weefselmateriaal moet het gaan om:
- a)
Histologie: kopnier, lever, hart, alvleesklier, darm, milt en kieuw;
- b)
Immunohistochemie: rompnier en hart, met inbegrip van kleppen en bulbus arteriosus;
- c)
Conventionele RT-PCR-analyse en RT-qPCR-analyse: rompnier en hart;
- d)
Viruskweek: rompnier, hart en milt.
Stukjes orgaan van maximaal 5 vissen mogen worden samengevoegd.
2
De diagnostische methode die moet worden gebruikt voor het verlenen of het handhaven van de status vrij van infectie met ISAV met HPR-deletie, overeenkomstig de afdelingen 2, 3 en 4, is de volgende: RT-qPCR, gevolgd door conventionele RT-PCR en het sequencen van het HE-gen van positieve monsters, uit te voeren overeenkomstig de gedetailleerde methoden en procedures zoals het EURL die heeft goedgekeurd voor ziekten van vissen.
In het geval het sequencen een positief resultaat voor ISAV met HPR-deletie oplevert, worden aanvullende monsters getest alvorens de eerste bestrijdingsmaatregelen, zoals bedoeld in de artikelen 55 tot en met 65, worden uitgevoerd.
Die monsters moeten als volgt worden getest overeenkomstig de door het EURL voor ziekten van vissen goedgekeurde gedetailleerde methoden en procedures:
- a)
Screenen van de monsters met behulp van RT-qPCR, gevolgd door conventionele RT-PCR en het sequencen van het HE-gen van positieve monsters om HPR-deletie te verifiëren, of
- b)
Aantonen van ISAV-antigeen in weefselpreparaten met behulp van specifieke antilichamen tegen ISAV, of
- c)
Isolatie in celculturen, gevolgd door identificatie van ISAV met HPR-deletie.
3
Wanneer overeenkomstig artikel 55 een vermoeden van infectie met ISAV met HPR-deletie moet worden bevestigd dan wel uitgesloten, moet de inspectie-, bemonsterings- en testprocedure voldoen aan de volgende vereisten:
- a)
De inrichting waarvan wordt vermoed dat de ziekte er aanwezig is, moet worden onderworpen aan ten minste één gezondheidsinspectie en één bemonstering van 10 stervende vissen indien klinische symptomen of post-mortemlaesies die wijzen op infectie met ISAV met HPR-deletie worden waargenomen, of van ten minste 30 vissen indien geen klinische symptomen of post-mortemlaesies worden waargenomen. De monsters worden getest aan de hand van een of meer van de in punt 2 vermelde diagnostische methoden, overeenkomstig de door het EURL voor ziekten van vissen goedgekeurde gedetailleerde diagnostische methoden en procedures;
- b)
In het geval van een positief testresultaat voor infectie met ISAV met HPR-deletie, worden aanvullende monsters getest alvorens de eerste bestrijdingsmaatregelen, zoals bedoeld in artikel 58, worden uitgevoerd. Een vermoedelijk geval van infectie met ISAV met HPR-deletie wordt aan de hand van de volgende criteria bevestigd met behulp van een of meer van de door het EURL voor ziekten van vissen goedgekeurde gedetailleerde diagnosemethoden en procedures:
- i)
Screenen van ISAV met behulp van RT-qPCR, gevolgd door conventionele RT-PCR en het sequencen van het HE-gen om HPR-deletie te verifiëren, of
- ii)
Aantonen van ISAV in weefselpreparaten met behulp van specifieke antilichamen tegen ISAV, of
- iii)
Isoleren en identificeren van ISAV in celcultuur van ten minste één monster van om het even welke vis uit de inrichting;
- c)
Indien klinische, macroscopisch waarneembare pathologische of histopathologische bevindingen die op infectie wijzen, worden vastgesteld, moeten deze bevindingen worden bevestigd door middel van virusdetectie met behulp van een of meer van de in punt 3, b), vermelde diagnosemethoden, overeenkomstig de door het EURL voor ziekten van vissen goedgekeurde methoden en procedures.
Het vermoeden van ISAV met HPR-deletie kan worden uitgesloten indien gedurende twaalf maanden vanaf de datum waarop het vermoeden is gerezen, tests en gezondheidsinspecties geen verdere aanwijzingen voor de aanwezigheid van het virus hebben opgeleverd.
Hoofdstuk 3. Uitroeiing, de ziektevrije status en diagnostische methoden voor infectie met Marteilia refringens
Afdeling 1. Algemene voorschriften voor gezondheidsinspecties en bemonstering
De in artikel 3, lid 2, onder b), ii) en iii), bedoelde diergezondheidsinspecties en bemonstering voor de bewaking moeten aan de volgende vereisten voldoen:
- a)
de gezondheidsinspecties en, in voorkomend geval, de bemonstering moeten worden uitgevoerd in de periode van het jaar waarvan bekend is dat de prevalentie van de parasiet in de lidstaat, de zone of het compartiment maximaal is. Indien dergelijke gegevens niet beschikbaar zijn, moet de bemonstering onmiddellijk nadat de watertemperatuur de grens van 17 °C heeft overschreden, worden uitgevoerd;
- b)
indien overeenkomstig de voorschriften van de punten 2, 3 en 4 weekdieren moeten worden bemonsterd, moeten de volgende selectiecriteria gelden:
- i)
indien Ostrea spp. aanwezig zijn, moet het monster volledig uit die oestersoorten bestaan. Indien Ostrea spp. niet aanwezig zijn, moet het monster representatief zijn voor alle andere aanwezige vatbare soorten;
- ii)
indien zwakke, openstaande of pas gestorven, maar nog niet in staat van ontbinding verkerende weekdieren in de productie-eenheden aanwezig zijn, moeten bij voorkeur die weekdieren worden geselecteerd. Indien dergelijke weekdieren niet aanwezig zijn, moet de selectie de oudste gezonde weekdieren omvatten;
- iii)
bij de bemonstering van inrichtingen met weekdieren waar meer dan één waterbron voor de productie van weekdieren wordt gebruikt, moeten weekdieren die alle waterbronnen vertegenwoordigen in het monster worden opgenomen, zodat alle delen van de inrichting evenredig in het monster vertegenwoordigd zijn;
- iv)
bij de bemonstering in weekdierinrichtingen of groepen van dergelijke inrichtingen moeten weekdieren van een voldoende aantal bemonsteringspunten in het monster worden opgenomen, zodat alle delen van de inrichting of de groep inrichtingen evenredig in het monster vertegenwoordigd zijn. De voornaamste factoren waarmee rekening moet worden gehouden bij de selectie van deze bemonsteringspunten zijn: bemonsteringspunten waar Marteilia refringens eerder is geconstateerd, dichtheid van de bestanden, waterstromen, aanwezigheid van vatbare soorten, aanwezigheid van vectorsoorten, bathymetrische kenmerken en beheerpraktijken. Natuurlijke gronden binnen of grenzend aan de inrichting of groep inrichtingen moeten in de bemonstering worden opgenomen.
Afdeling 2. Verlening van de status vrij van infectie met Marteilia refringens in lidstaten, zones en compartimenten met onbekende gezondheidsstatus
1
De status vrij van infectie met Marteilia refringens kan slechts worden verleend aan een lidstaat, een zone of een compartiment met een onbekende gezondheidsstatus ten aanzien van infectie met Marteilia refringens, indien alle inrichtingen of groepen inrichtingen die in de lidstaat, de zone of het compartiment in de lijst opgenomen soorten houden, en, waar nodig, bemonsteringspunten bij in het wild levende populaties, zijn onderworpen aan de volgende driejarige regeling:
- a)
de inrichtingen of groepen inrichtingen waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden, moeten aan gezondheidsinspecties zijn onderworpen en zijn bemonsterd gedurende een periode van ten minste 3 opeenvolgende jaren, zoals vermeld in tabel 3.A;
- b)
gedurende die periode van 3 jaar heeft het testen van alle monsters met behulp van de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 2, negatieve resultaten opgeleverd voor Marteilia refringens en is elk vermoeden van Marteilia refringens overeenkomstig de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 3, uitgesloten;
- c)
indien Ostrea edulis, afkomstig uit een lidstaat, zone of compartiment met een ziektevrije status, in het monster moeten worden opgenomen, moeten zij niet later dan in het voorjaar net vóór de periode waarin de regeling wordt uitgevoerd, in de inrichting of de groep van inrichtingen zijn binnengebracht.
2
Indien Marteilia refringens wordt aangetoond tijdens de in punt 1 bedoelde driejarige regeling, moeten betrokken inrichtingen in de lidstaat, de zone of het compartiment, vóór het begin van een nieuwe driejarige regeling:
- a)
onderworpen zijn aan de in de artikelen 58 tot en met 65 vastgestelde minimale ziektebestrijdingsmaatregelen.
- b)
worden herbevolkt met weekdieren van een inrichting in een lidstaat, zone of compartiment die vrij is van infectie met Marteilia refringens of van een inrichting in een door een uitroeiingsprogramma voor VHS of IHN bestreken lidstaat, zone of compartiment.
Jaar van het bewakingsprogramma | Aantal gezondheidsinspecties per jaar in elke inrichting/groep van inrichtingen | Aantal laboratoriumonderzoeken per jaar | Aantal weekdieren in de steekproef |
---|---|---|---|
Jaar 1 | 1 | 1 | 150 |
Jaar 2 | 1 | 1 | 150 |
Jaar 3 | 1 | 1 | 150 |
Afdeling 3. Verlening van de status vrij van infectie met Marteilia refringens in lidstaten, zones en compartimenten waarvan bekend is dat zij met Marteilia refringens zijn besmet
1
De status vrij van infectie met Marteilia refringens kan slechts worden verleend aan een lidstaat, zone of compartiment waarvan bekend is dat daar infectie met Marteilia refringens aanwezig is, wanneer de bevoegde autoriteit van oordeel is dat uitroeiing van deze ziekte haalbaar is, indien op alle inrichtingen of groepen inrichtingen waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden in die lidstaat of zone of dat compartiment, een uitroeiingsprogramma is toegepast dat aan de volgende vereisten voldoet:
- a)
de in de artikelen 55 tot en met 65 vastgestelde minimale bestrijdingsmaatregelen zijn effectief toegepast, en in voorkomend geval moet een beperkingszone van een passende omvang, zoals bedoeld in artikel 58, lid 1, onder c), verdeeld in een beschermings- en een bewakingszone, zijn ingesteld in de nabijheid van de met Marteilia refringens besmette inrichting(en) of groep inrichtingen, rekening houdend met de voorschriften van punt 2;
- b)
alle zich binnen de beschermingszone of, indien geen beschermingszone is ingesteld, binnen de beperkingszone bevindende inrichtingen en groepen inrichtingen waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden en die niet besmet zijn met Marteilia refringens, moeten worden onderworpen aan een onderzoek dat ten minste de verzameling van monsters voor het testen van 150 weekdieren na aanvang van de periode waarin Marteilia refringens wordt overgebracht, omvat. Wanneer die periode niet bekend is, moet de bemonstering beginnen in de periode nadat de watertemperatuur de grens van 17 °C heeft overschreden;
- c)
betrokken inrichtingen en groepen inrichtingen moeten overeenkomstig artikel 62 worden geleegd en, indien mogelijk, overeenkomstig artikel 63 worden gereinigd en ontsmet.
Er moet stillegging plaatsvinden overeenkomstig artikel 64 en de stillegging duurt ten minste:
- i)
twee maanden voor inrichtingen en groepen inrichtingen die volledig kunnen worden geleegd en grondig kunnen worden gereinigd en ontsmet, zoals broedvoorzieningen en opkweekvoorzieningen;
- ii)
twee maanden voor inrichtingen en groepen inrichtingen die niet geleegd en grondig gereinigd en ontsmet kunnen worden, mits de besmette weekdieren van de in de lijst opgenomen soorten en de weekdieren van in de lijst opgenomen soorten met epidemiologische verbanden met de besmette inrichting of groep inrichtingen zijn geoogst of verwijderd vóór de periode van het jaar waarvan bekend is dat de prevalentie van Marteilia refringens maximaal is, of wanneer die periode niet bekend is, vóór de periode waarin de watertemperatuur de grens van 17 °C zal overschrijden;
- iii)
veertien maanden voor inrichtingen en groepen inrichtingen die niet geleegd en grondig gereinigd en ontsmet kunnen worden, indien de besmette weekdieren van de in de lijst opgenomen soorten en de weekdieren van in de lijst opgenomen soorten met epidemiologische verbanden met de besmette inrichting of groep inrichtingen niet zijn geoogst of verwijderd vóór de periode van het jaar waarvan bekend is dat de prevalentie van Marteilia refringens maximaal is, of wanneer die gegevens niet beschikbaar zijn, indien de weekdieren van de vatbare soorten niet zijn geoogst of verwijderd vóór de periode waarin de watertemperatuur de grens van 17 °C zal overschrijden.
Wanneer alle besmette inrichtingen en besmette groepen inrichtingen zijn leeggemaakt, moet gedurende ten minste vier weken een gelijktijdige stillegging plaatsvinden;
- d)
herbevolking mag pas plaatsvinden wanneer alle besmette inrichtingen of besmette groepen inrichtingen zijn leeggemaakt, gereinigd, ontsmet en stilgelegd overeenkomstig het bepaalde onder c);
- e)
alle andere dan de onder f) bedoelde inrichtingen en groepen inrichtingen in de lidstaat of de zone die of het compartiment dat door het uitroeiingsprogramma wordt bestreken, waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden, moeten vervolgens aan de regeling van afdeling 2 worden onderworpen;
- f)
een afzonderlijke inrichting waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden en die een gezondheidsstatus heeft die onafhankelijk is van de gezondheidsstatus van de omringende wateren, is niet verplicht om na een uitbraak van een ziekte de in afdeling 2 bedoelde regeling in acht te nemen, mits de inrichting voldoet aan de voorschriften van artikel 80, lid 3, en wordt herbevolkt met weekdieren afkomstig uit lidstaten, zones of compartimenten met de status vrij van infectie met Marteilia refringens.
2
De beperkingszone moet met het oog op de specifieke situatie worden vastgesteld en:
- a)
zij moet rekening houden met factoren die van invloed zijn op de risico's van verspreiding van infectie met Marteilia refringens, met inbegrip van andere inrichtingen en in het wild levende weekdieren, zoals:
- i)
het aantal, de leeftijd, het percentage en de spreiding van de sterfgevallen bij weekdieren in de met Marteilia refringens besmette inrichting of groep inrichtingen;
- ii)
de afstand tot en dichtheid van naburige inrichtingen of groepen inrichtingen en in het wild levende weekdieren;
- iii)
de nabijheid van verwerkingsinrichtingen, contactinrichtingen of groepen inrichtingen;
- iv)
de in de inrichtingen of groepen inrichtingen aanwezige soorten, in het bijzonder vatbare soorten en vectorsoorten;
- v)
de kweekpraktijken die in de getroffen en naburige inrichtingen en groepen inrichtingen worden toegepast;
- vi)
de hydrodynamische omstandigheden, en
- vii)
andere vastgestelde epidemiologisch significante factoren;
- b)
de geografische afbakening moet aan de volgende minimumvoorschriften voldoen:
- i)
de beschermingszone moet bestaan uit een gebied dat valt binnen een cirkel met een straal die ten minste de breedte van één intergetijdengebied of, als dit meer is, ten minste 5 km bedraagt, gecentreerd op de met Marteilia refringens besmette inrichting, of een vergelijkbaar gebied dat op basis van geschikte hydrodynamische of epidemiologische gegevens wordt bepaald, en
- ii)
de bewakingszone moet bestaan uit een rondom de beschermingszone gelegen gebied van overlappende intergetijdengebieden, of een rondom de beschermingszone gelegen gebied dat valt binnen een cirkel met een straal van 10 km vanaf het middelpunt van de beschermingszone, of een vergelijkbaar gebied dat op basis van toepasselijke hydrodynamische of epidemiologische gegevens wordt bepaald,
of
- iii)
indien geen afzonderlijke beschermings- en bewakingszones zijn ingesteld, moet de beperkingszone bestaan uit een gebied dat zowel de beschermingszone als de bewakingszone omvat.
Afdeling 4. Handhaving van de status vrij van infectie met Marteilia refringens
1
Wanneer overeenkomstig artikel 81 gerichte bewaking vereist is om de status vrij van infectie met Marteilia refringens van een lidstaat, een zone of een compartiment te handhaven, moeten alle inrichtingen waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden in de lidstaat, de zone of het compartiment in kwestie worden onderworpen aan gezondheidsinspecties en moeten weekdieren worden bemonsterd overeenkomstig tabel 3.B, rekening houdend met het risiconiveau van de inrichting ten aanzien van de insleep van infectie met Marteilia refringens.
2
Bij de vaststelling van de frequentie van de gezondheidsinspecties die nodig zijn om de status vrij van infectie met Marteilia refringens van compartimenten te handhaven, moet, indien de gezondheidsstatus ten aanzien van die ziekte afhankelijk is van de gezondheidsstatus van de populaties van waterdieren in de omringende natuurlijke wateren, het risico op de insleep van infectie met Marteilia refringens als hoog worden beschouwd.
3
De status vrij van infectie met Marteilia refringens kan slechts behouden blijven zolang alle geteste monsters bij gebruik van de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 2, negatieve resultaten hebben opgeleverd voor Marteilia refringens en elk vermoeden van Marteilia refringens overeenkomstig de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 3, is uitgesloten.
Risiconiveau (1) | Aantal gezondheidsinspecties in elke inrichting/groep van inrichtingen | Aantal laboratoriumonderzoeken | Aantal weekdieren in de steekproef |
---|---|---|---|
Hoog | 1 per jaar | 1 per 2 jaar | 150 |
Middelgroot | 1 per 2 jaar | 1 per 2 jaar | 150 |
Laag | 1 per 3 jaar | 1 per 3 jaar | 150 |
Afdeling 5. Diagnostische en bemonsteringsmethoden
1
Het hele dier moet naar het laboratorium worden gezonden voor de uitvoering van de in de punten 2 en 3 bedoelde diagnostische tests.
2
De diagnostische methoden die moeten worden gebruikt voor het verlenen of het handhaven van de status vrij van infectie met Marteilia refringens, overeenkomstig de punten 2, 3 en 4, moeten de door het EURL voor ziekten van weekdieren goedgekeurde gedetailleerde diagnostische methoden en procedures volgen, en zijn: histopathologie, imprints (afdrukken) van weefsel of PCR.
3
Wanneer overeenkomstig artikel 55 een vermoeden van infectie met Marteilia refringens moet worden bevestigd dan wel uitgesloten, moet de volgende inspectie-, bemonsterings- en testprocedure worden nageleefd:
- a)
het onderzoek moet ten minste één bemonstering van 30 weekdieren van gevoelige soorten omvatten, indien het vermoeden op een mortaliteitsverslag berust of, indien dit niet het geval is, van 150 weekdieren van gevoelige soorten na aanvang van de periode waarin Marteilia refringens wordt overgebracht. Wanneer die periode niet bekend is, moet de bemonstering beginnen in de periode nadat de watertemperatuur de grens van 17 °C heeft overschreden;
- b)
de monsters moeten worden getest aan de hand van de in punt i) vermelde diagnostische methoden, volgens de door het EURL voor ziekten van weekdieren goedgekeurde gedetailleerde diagnostische methoden en procedures:
- i)
de aanwezigheid van Marteilia refringens moet als bevestigd worden beschouwd bij een positief resultaat op basis van histopathologie, imprints (afdrukken) van weefsel of in-situhybridisatie, in combinatie met een positief PCR-resultaat aangevuld door sequencing. Indien geen biologisch materiaal beschikbaar is voor histopathologie, imprints (afdrukken) van weefsel of in-situhybridisatie, moet de aanwezigheid van Marteilia refringens worden geacht te zijn bevestigd wanneer positieve resultaten worden verkregen met behulp van twee PCR-tests die op verschillende fragmenten van het genoom van de parasiet zijn gericht en met sequencing zijn aangevuld;
- ii)
het vermoeden van infectie met Marteilia refringens kan worden uitgesloten indien de in punt i) bedoelde tests geen verdere aanwijzingen opleveren voor de aanwezigheid van Marteilia refringens.
Hoofdstuk 4. Uitroeiing, de ziektevrije status en diagnostische methoden voor infectie met Bonamia exitiosa
Afdeling 1. Algemene voorschriften voor gezondheidsinspecties en bemonstering
De in artikel 3, lid 2, onder b), ii) en iii), bedoelde diergezondheidsinspecties en bemonstering voor de bewaking moeten aan de volgende vereisten voldoen:
- a)
de gezondheidsinspecties en, in voorkomend geval, de bemonstering moeten worden uitgevoerd in de periode van het jaar waarvan bekend is dat de prevalentie van de parasiet in de lidstaat, de zone of het compartiment maximaal is. Indien dergelijke gegevens niet beschikbaar zijn, wordt de bemonstering tweemaal per jaar uitgevoerd, in het voorjaar en in het najaar;
- b)
indien overeenkomstig de voorschriften van de punten 2, 3 en 4 weekdieren moeten worden bemonsterd, moeten de volgende criteria gelden:
- i)
indien Ostrea spp. aanwezig zijn, moet het monster volledig uit die oestersoorten bestaan. Indien Ostrea spp. niet aanwezig zijn, moet het monster representatief zijn voor alle andere aanwezige gevoelige soorten;
- ii)
indien zwakke, openstaande of pas gestorven, maar nog niet in staat van ontbinding verkerende weekdieren aanwezig zijn, moeten bij voorkeur die weekdieren worden geselecteerd. Indien dergelijke weekdieren niet aanwezig zijn, moet de selectie de oudste gezonde weekdieren omvatten;
- iii)
bij de bemonstering van inrichtingen of groepen inrichtingen waar meer dan één waterbron voor de productie van weekdieren wordt gebruikt, moeten weekdieren die alle waterbronnen vertegenwoordigen in het monster worden opgenomen, zodat alle delen van de inrichting evenredig in het monster vertegenwoordigd zijn;
- iv)
bij de bemonstering in weekdierinrichtingen of groepen van dergelijke inrichtingen moeten weekdieren van een voldoende aantal bemonsteringspunten in het monster worden opgenomen, zodat alle delen van de inrichting of de groep inrichtingen evenredig in het monster vertegenwoordigd zijn. De voornaamste factoren waarmee rekening moet worden gehouden bij de selectie van die bemonsteringspunten zijn: punten waar Bonamia exitiosa eerder is geconstateerd, dichtheid van de bestanden, waterstromen, de aanwezigheid van gevoelige soorten, de aanwezigheid van vectorsoorten (bv. Crassostrea gigas), bathymetrische kenmerken en beheerpraktijken. Natuurlijke gronden binnen of grenzend aan de inrichting of groep inrichtingen worden in de bemonstering opgenomen.
Afdeling 2. Verlening van de status vrij van infectie met Bonamia exitiosa in lidstaten, zones en compartimenten met onbekende gezondheidsstatus
1
De status vrij van infectie met Bonamia exitiosa kan slechts worden verleend aan een lidstaat, een zone of een compartiment met een onbekende gezondheidsstatus ten aanzien van infectie met Bonamia exitiosa, indien alle inrichtingen of groepen inrichtingen die in de lidstaat, de zone of het compartiment in de lijst opgenomen soorten houden, en, waar nodig, bemonsteringspunten bij in het wild levende populaties, zijn onderworpen aan de volgende driejarige regeling:
- a)
de inrichtingen en groepen inrichtingen waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden, moeten aan gezondheidsinspecties zijn onderworpen en zijn bemonsterd gedurende een periode van ten minste 3 opeenvolgende jaren, zoals vermeld in tabel 4.A;
- b)
gedurende die periode van 3 jaar heeft het testen van alle monsters met behulp van de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 2, negatieve resultaten opgeleverd voor Bonamia exitiosa en is elk vermoeden van Bonamia exitiosa overeenkomstig de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 3, uitgesloten;
- c)
indien Ostrea edulis, afkomstig uit een lidstaat, zone of compartiment met een ziektevrije status, in het monster moeten worden opgenomen, moeten zij ten minste één jaar vóór de uitvoering van de regeling zijn binnengebracht in de inrichting of de groep van inrichtingen.
2
Indien infectie met Bonamia exitiosa wordt geconstateerd tijdens de in punt 1 bedoelde driejarige regeling; moeten betrokken inrichtingen in de lidstaat, de zone of het compartiment, vóór het begin van een nieuwe driejarige regeling:
- a)
onderworpen zijn aan de in de artikelen 58 tot en met 65 vastgestelde minimale ziektebestrijdingsmaatregelen;
- b)
worden herbevolkt met weekdieren van een inrichting in een lidstaat of zone die of een compartiment dat vrij is van infectie met Bonamia exitiosa, of van een inrichting in een door een uitroeiingsprogramma voor die ziekte bestreken lidstaat, zone of compartiment.
Jaar van het bewakingsprogramma | Aantal gezondheidsinspecties per jaar in elke inrichting of groep van inrichtingen | Aantal laboratoriumonderzoeken per jaar | Aantal weekdieren in de steekproef |
---|---|---|---|
Jaar 1 | 2 | 2 | 150 |
Jaar 2 | 2 | 2 | 150 |
Jaar 3 | 2 | 2 | 150 |
Afdeling 3. Verlening van de status vrij van infectie met Bonamia exitiosa in lidstaten, zones en compartimenten waarvan bekend is dat zij met Bonamia exitiosa zijn besmet
1
De status vrij van infectie met Bonamia exitiosa kan slechts worden verleend aan een lidstaat, zone of compartiment waarvan bekend is dat daar infectie met Bonamia exitiosa aanwezig is, wanneer de bevoegde autoriteit van oordeel is dat uitroeiing van deze ziekte haalbaar is, indien op alle inrichtingen of groepen inrichtingen waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden in die lidstaat of zone of dat compartiment, een uitroeiingsprogramma is toegepast dat aan de volgende vereisten voldoet:
- a)
de in de artikelen 55 tot en met 65 vastgestelde minimale bestrijdingsmaatregelen moeten daadwerkelijk zijn toegepast, en in voorkomend geval moet een beperkingszone van een passende omvang, zoals bedoeld in artikel 58, lid 1, onder c), verdeeld in een beschermings- en een bewakingszone, zijn ingesteld in de nabijheid van de met Bonamia exitiosa besmet verklaarde inrichting of groep inrichtingen, rekening houdend met de voorschriften van punt 2;
- b)
alle zich binnen de beschermingszone of, indien geen beschermingszone is ingesteld, binnen de beperkingszone bevindende inrichtingen en groepen inrichtingen waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden en die niet besmet zijn met Bonamia exitiosa, moeten worden onderworpen aan een onderzoek dat ten minste de verzameling van monsters voor het testen van 150 weekdieren van vatbare soorten na aanvang van de periode waarin Bonamia exitiosa wordt overgebracht, omvat. Wanneer die periode niet bekend is, moet de bemonstering plaatsvinden bij oesters die ten minste één jaar binnen de beschermingszone hebben doorgebracht;
- c)
betrokken inrichtingen en groepen inrichtingen moeten overeenkomstig artikel 62 worden geleegd en, indien mogelijk, overeenkomstig artikel 63 worden gereinigd en ontsmet.
Er moet stillegging plaatsvinden overeenkomstig artikel 64 en de stillegging duurt ten minste zes maanden.
Wanneer alle besmette inrichtingen of besmette groepen inrichtingen zijn leeggemaakt, moet gedurende ten minste vier weken een gelijktijdige stillegging plaatsvinden;
- d)
herbevolking mag pas plaatsvinden wanneer alle besmette inrichtingen of besmette groepen inrichtingen zijn leeggemaakt, gereinigd, ontsmet en stilgelegd overeenkomstig het bepaalde onder c);
- e)
alle andere dan de onder f) bedoelde inrichtingen en groepen inrichtingen in de lidstaat of de zone die of het compartiment dat door het uitroeiingsprogramma wordt bestreken, waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden, moeten vervolgens aan de regeling van afdeling 2 worden onderworpen;
- f)
een afzonderlijke inrichting waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden en die een gezondheidsstatus heeft die onafhankelijk is van de gezondheidsstatus van de omringende wateren, is niet verplicht om na een uitbraak van een ziekte de in afdeling 2 bedoelde regeling in acht te nemen, mits de inrichting voldoet aan de voorschriften van artikel 80, lid 3, en wordt herbevolkt met weekdieren afkomstig uit lidstaten, zones of compartimenten met de status vrij van infectie met Bonamia exitiosa.
2
De beperkingszone moet met het oog op de specifieke situatie worden vastgesteld en:
- a)
zij moet rekening houden met factoren die van invloed zijn op de risico's van verspreiding van infectie met Bonamia exitiosa, met inbegrip van andere inrichtingen en in het wild levende weekdieren, zoals:
- i)
het aantal, de leeftijd, het percentage en de spreiding van de sterfgevallen bij weekdieren in de met Bonamia exitiosa besmette inrichting of groep inrichtingen;
- ii)
de afstand tot en dichtheid van naburige inrichtingen of groepen inrichtingen en in het wild levende weekdieren;
- iii)
de nabijheid van verwerkingsinrichtingen, contactinrichtingen of groepen inrichtingen;
- iv)
de in de inrichtingen of groepen inrichtingen aanwezige soorten, in het bijzonder vatbare soorten en vectorsoorten;
- v)
de kweekpraktijken die in de getroffen en naburige inrichtingen en groepen inrichtingen worden toegepast;
- vi)
de hydrodynamische omstandigheden, en
- vii)
andere vastgestelde epidemiologisch significante factoren;
- b)
de geografische afbakening moet aan de volgende minimumvoorschriften voldoen:
- i)
de beschermingszone moet bestaan uit een gebied dat valt binnen een cirkel met een straal die ten minste de breedte van één intergetijdengebied of, als dit meer is, ten minste 5 km bedraagt, gecentreerd op de met Bonamia exitiosa besmette inrichting, of een vergelijkbaar gebied dat op basis van geschikte hydrodynamische of epidemiologische gegevens wordt bepaald, en
- ii)
de bewakingszone moet bestaan uit een rondom de beschermingszone gelegen gebied van overlappende intergetijdengebieden, of een rondom de beschermingszone gelegen gebied dat valt binnen een cirkel met een straal van 10 km vanaf het middelpunt van de beschermingszone, of een vergelijkbaar gebied dat op basis van toepasselijke hydrodynamische of epidemiologische gegevens wordt bepaald,
of
- iii)
indien geen afzonderlijke beschermings- en bewakingszones zijn ingesteld, moet de beperkingszone bestaan uit een gebied dat zowel de beschermingszone als de bewakingszone omvat.
Afdeling 4. Handhaving van de status vrij van infectie met Bonamia exitiosa
1
Wanneer overeenkomstig artikel 81 gerichte bewaking vereist is om de status vrij van infectie met Bonamia exitiosa van een lidstaat, een zone of een compartiment te handhaven, moeten alle inrichtingen waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden in de lidstaat, de zone of het compartiment in kwestie worden onderworpen aan gezondheidsinspecties en moeten weekdieren worden bemonsterd overeenkomstig tabel 4.B, rekening houdend met het risiconiveau van de inrichting ten aanzien van de insleep van infectie met Bonamia exitiosa.
2
Bij de vaststelling van de frequentie van de gezondheidsinspecties die nodig zijn om de status vrij van infectie met Bonamia exitiosa van compartimenten te handhaven, moet, indien de gezondheidsstatus ten aanzien van die ziekte afhankelijk is van de gezondheidsstatus van de populaties van waterdieren in de omringende natuurlijke wateren, het risico op de insleep van infectie met Bonamia exitiosa als hoog worden beschouwd.
3
De status vrij van infectie met Bonamia exitiosa kan slechts behouden blijven zolang alle monsters, bij gebruik van de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 2, negatieve resultaten hebben opgeleverd voor Bonamia exitiosa en elk vermoeden van Bonamia exitiosa overeenkomstig de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 3, is uitgesloten.
Risiconiveau (1) | Aantal gezondheidsinspecties in elke inrichting/groep van inrichtingen | Aantal laboratoriumonderzoeken | Aantal weekdieren in de steekproef |
---|---|---|---|
Hoog | 1 per jaar | 1 per 2 jaar | 150 |
Middelgroot | 1 per 2 jaar | 1 per 2 jaar | 150 |
Laag | 1 per 3 jaar | 1 per 3 jaar | 150 |
Afdeling 5. Diagnostische en bemonsteringsmethoden
1
Het hele dier moet naar het laboratorium worden gezonden voor de uitvoering van de in de punten 2 en 3 bedoelde diagnostische tests.
2
De diagnostische methoden die moeten worden gebruikt voor het verlenen of het handhaven van de status vrij van infectie met Bonamia exitiosa, overeenkomstig de punten 2, 3 en 4, moeten de door het EURL voor ziekten van weekdieren goedgekeurde gedetailleerde diagnostische methoden en procedures volgen, en zijn: histopathologie, imprints (afdrukken) van weefsel of PCR.
3
Wanneer overeenkomstig artikel 58 een vermoeden van infectie met Bonamia exitiosa moet worden bevestigd dan wel uitgesloten, moet de volgende inspectie-, bemonsterings- en testprocedure worden nageleefd:
- a)
het officiële onderzoek moet ten minste één bemonstering van 30 weekdieren van gevoelige soorten omvatten, indien het vermoeden op een mortaliteitsverslag berust of, indien dit niet het geval is, van 150 weekdieren van gevoelige soorten na aanvang van de periode waarin Bonamia exitiosa wordt overgebracht. Wanneer die periode niet bekend is, wordt de bemonstering tweemaal per jaar uitgevoerd, in het voorjaar en in het najaar;
- b)
de monsters moeten worden getest aan de hand van de in punt i) vermelde diagnostische methoden, volgens de door het EURL voor ziekten van weekdieren goedgekeurde gedetailleerde diagnostische methoden en procedures:
- i)
de aanwezigheid van Bonamia exitiosa moet als bevestigd worden beschouwd bij een positief resultaat op basis van histopathologie, imprints (afdrukken) van weefsel of in-situhybridisatie, in combinatie met een positief resultaat op basis van PCR gevolgd door sequencing. Indien geen biologisch materiaal beschikbaar is voor histopathologie, imprints (afdrukken) van weefsel of in-situhybridisatie, moet de aanwezigheid van Bonamia exitiosa worden geacht te zijn bevestigd wanneer positieve resultaten worden verkregen met behulp van twee PCR-tests die op verschillende fragmenten van het genoom van de parasiet zijn gericht en met sequencing zijn aangevuld;
- ii)
het vermoeden van infectie met Bonamia exitiosa wordt uitgesloten indien die tests geen verdere aanwijzingen opleveren voor de aanwezigheid van Bonamia exitiosa.
Hoofdstuk 5. Uitroeiing, de ziektevrije status en diagnostische methoden voor infectie met Bonamia ostreae
Afdeling 1. Algemene voorschriften voor gezondheidsinspecties en bemonstering
De in artikel 3, lid 2, onder b), ii) en iii), bedoelde diergezondheidsinspecties en bemonstering voor de bewaking moeten aan de volgende vereisten voldoen:
- a)
de gezondheidsinspecties en, in voorkomend geval, de bemonstering moeten worden uitgevoerd in de periode van het jaar waarvan bekend is dat de prevalentie van de parasiet in de lidstaat, de zone of het compartiment maximaal is. Indien dergelijke gegevens niet beschikbaar zijn, moet de bemonstering in de winter of in het vroege voorjaar worden uitgevoerd.
- b)
indien overeenkomstig de voorschriften van de punten 2, 3 en 4 weekdieren moeten worden bemonsterd, moeten de volgende criteria gelden:
- i)
indien Ostrea edulis aanwezig is, moet het monster volledig uit die oestersoort bestaan. Indien Ostrea edulis niet aanwezig is, moet het monster representatief zijn voor alle andere aanwezige gevoelige soorten;
- ii)
indien zwakke, openstaande of pas gestorven, maar nog niet in staat van ontbinding verkerende weekdieren aanwezig zijn, moeten bij voorkeur die weekdieren worden geselecteerd. Indien dergelijke weekdieren niet aanwezig zijn, moet de selectie de oudste gezonde weekdieren omvatten;
- iii)
bij de bemonstering van inrichtingen of groepen inrichtingen waar meer dan één waterbron voor de productie van weekdieren wordt gebruikt, moeten weekdieren die alle waterbronnen vertegenwoordigen in het monster worden opgenomen, zodat alle delen van de inrichting evenredig in het monster vertegenwoordigd zijn;
- iv)
bij de bemonstering in weekdierinrichtingen of groepen van dergelijke inrichtingen moeten weekdieren van een voldoende aantal bemonsteringspunten in het monster worden opgenomen, zodat alle delen van de inrichting of de groep inrichtingen evenredig in het monster vertegenwoordigd zijn. De voornaamste factoren waarmee rekening moet worden gehouden bij de selectie van die bemonsteringspunten zijn: punten waar Bonamia ostreae eerder is geconstateerd, dichtheid van de bestanden, waterstromen, de aanwezigheid van gevoelige soorten, de aanwezigheid van vectorsoorten, bathymetrische kenmerken en beheerpraktijken. Natuurlijke gronden binnen of grenzend aan de inrichting of groep inrichtingen worden in de bemonstering opgenomen.
Afdeling 2. Verlening van de status vrij van infectie met Bonamia ostreae in lidstaten, zones en compartimenten met onbekende gezondheidsstatus
1
De status vrij van infectie met Bonamia ostreae kan slechts worden verleend aan een lidstaat, een zone of een compartiment met een onbekende gezondheidsstatus ten aanzien van infectie met Bonamia ostreae, indien alle inrichtingen of groepen inrichtingen die in de lidstaat, de zone of het compartiment in de lijst opgenomen soorten houden, en, waar nodig, bemonsteringspunten bij in het wild levende populaties, zijn onderworpen aan de volgende driejarige regeling:
- a)
de inrichtingen en groepen inrichtingen waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden, moeten aan gezondheidsinspecties zijn onderworpen en zijn bemonsterd gedurende een periode van ten minste 3 opeenvolgende jaren, zoals vermeld in tabel 5.A;
- b)
gedurende die periode van 3 jaar heeft het testen van alle monsters met behulp van de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 2, negatieve resultaten opgeleverd voor Bonamia ostreae en is elk vermoeden van Bonamia ostreae overeenkomstig de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 3, uitgesloten;
- c)
indien Ostrea edulis, afkomstig uit een lidstaat, zone of compartiment met een ziektevrije status, in het monster moeten worden opgenomen, moeten zij ten minste één jaar vóór de uitvoering van de regeling zijn binnengebracht in de inrichting of de groep van inrichtingen.
2
Indien infectie met Bonamia ostreae wordt geconstateerd tijdens de in punt 1 bedoelde driejarige regeling; moeten betrokken inrichtingen in de lidstaat, de zone of het compartiment, vóór het begin van een nieuwe driejarige regeling:
- a)
onderworpen zijn aan de in de artikelen 58 tot en met 65 vastgestelde minimale ziektebestrijdingsmaatregelen.
- b)
worden herbevolkt met weekdieren van een inrichting in een lidstaat of zone die of een compartiment dat vrij is van infectie met Bonamia ostreae, of van een inrichting in een door een uitroeiingsprogramma voor die ziekte bestreken lidstaat, zone of compartiment.
Afdeling 3. Verlening van de status vrij van infectie met Bonamia ostreae in lidstaten, zones en compartimenten waarvan bekend is dat zij met Bonamia ostreae zijn besmet
1
De status vrij van infectie met Bonamia ostreae kan slechts worden verleend aan een lidstaat, zone of compartiment waarvan bekend is dat daar infectie met Bonamia ostreae aanwezig is, wanneer de bevoegde autoriteit van oordeel is dat uitroeiing van deze ziekte haalbaar is, indien op alle inrichtingen of groepen inrichtingen waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden in die lidstaat of zone of dat compartiment, een uitroeiingsprogramma is toegepast dat aan de volgende vereisten voldoet:
- a)
de in de artikelen 55 tot en met 65 vastgestelde minimale bestrijdingsmaatregelen moeten daadwerkelijk zijn toegepast, en in voorkomend geval moet een beperkingszone van een passende omvang, zoals bedoeld in artikel 58, lid 1, onder c), verdeeld in een beschermings- en een bewakingszone, zijn ingesteld in de nabijheid van de met Bonamia ostreae besmet verklaarde inrichting of groep inrichtingen, rekening houdend met de voorschriften van punt 2;
- b)
alle zich binnen de beschermingszone of, indien geen beschermingszone is ingesteld, binnen de beperkingszone bevindende inrichtingen en groepen inrichtingen waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden en die niet besmet zijn met Bonamia ostreae, moeten worden onderworpen aan een onderzoek dat ten minste de verzameling van monsters voor het testen van 150 weekdieren van vatbare soorten na aanvang van de periode waarin Bonamia ostreae wordt overgebracht, omvat. Wanneer die periode niet bekend is, moet de bemonstering in de winter of het vroege voorjaar beginnen;
- c)
betrokken inrichtingen en groepen inrichtingen moeten overeenkomstig artikel 62 worden geleegd en, indien mogelijk, overeenkomstig artikel 63 worden gereinigd en ontsmet.
Er moet stillegging plaatsvinden overeenkomstig artikel 64 en de stillegging duurt ten minste zes maanden.
Wanneer alle besmette inrichtingen of besmette groepen inrichtingen zijn leeggemaakt, moet gedurende ten minste vier weken een gelijktijdige stillegging plaatsvinden;
- d)
herbevolking mag pas plaatsvinden wanneer alle besmette inrichtingen of besmette groepen inrichtingen zijn leeggemaakt, gereinigd, ontsmet en stilgelegd overeenkomstig het bepaalde onder c);
- e)
alle andere dan de onder f) bedoelde inrichtingen en groepen inrichtingen in de lidstaat of de zone die of het compartiment dat door het uitroeiingsprogramma wordt bestreken, waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden, moeten vervolgens aan de regeling van afdeling 2 worden onderworpen;
- f)
een afzonderlijke inrichting waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden en die een gezondheidsstatus heeft die onafhankelijk is van de gezondheidsstatus van de omringende wateren, is niet verplicht om na een uitbraak van een ziekte de in afdeling 2 bedoelde bewakingsregeling in acht te nemen, mits de inrichting voldoet aan de voorschriften van artikel 80, lid 3, en wordt herbevolkt met weekdieren afkomstig uit lidstaten, zones of compartimenten met de status vrij van infectie met Bonamia ostreae.
2
De beperkingszone moet met het oog op de specifieke situatie worden vastgesteld en:
- a)
zij moet rekening houden met factoren die van invloed zijn op de risico's van verspreiding van infectie met Bonamia ostreae, met inbegrip van andere inrichtingen en in het wild levende weekdieren, zoals:
- i)
het aantal, de leeftijd, het percentage en de spreiding van de sterfgevallen bij weekdieren in de met Bonamia ostreae besmette inrichting of groep inrichtingen;
- ii)
de afstand tot en dichtheid van naburige inrichtingen of groepen inrichtingen en in het wild levende weekdieren;
- iii)
de nabijheid van verwerkingsinrichtingen, contactinrichtingen of groepen inrichtingen;
- iv)
de in de inrichtingen of groepen inrichtingen aanwezige soorten, in het bijzonder vatbare soorten en vectorsoorten;
- v)
de kweekpraktijken die in de getroffen en naburige inrichtingen en groepen inrichtingen worden toegepast;
- vi)
de hydrodynamische omstandigheden, en
- vii)
andere vastgestelde epidemiologisch significante factoren;
- b)
de geografische afbakening moet aan de volgende minimumvoorschriften voldoen:
- i)
de beschermingszone moet bestaan uit een gebied dat valt binnen een cirkel met een straal die ten minste de breedte van één intergetijdengebied of, als dit meer is, ten minste 5 km bedraagt, gecentreerd op de met Bonamia ostreae besmette inrichting, of een vergelijkbaar gebied dat op basis van geschikte hydrodynamische of epidemiologische gegevens wordt bepaald, en
- ii)
de bewakingszone moet bestaan uit een rondom de beschermingszone gelegen gebied van overlappende intergetijdengebieden, of een rondom de beschermingszone gelegen gebied dat valt binnen een cirkel met een straal van 10 km vanaf het middelpunt van de beschermingszone, of een vergelijkbaar gebied dat op basis van toepasselijke hydrodynamische of epidemiologische gegevens wordt bepaald,
of
- iii)
indien geen afzonderlijke beschermings- en bewakingszones zijn ingesteld, moet de beperkingszone bestaan uit een gebied dat zowel de beschermingszone als de bewakingszone omvat.
Jaar van het bewakingsprogramma | Aantal gezondheidsinspecties per jaar in elke inrichting of groep van inrichtingen | Aantal laboratoriumonderzoeken per jaar | Aantal weekdieren in de steekproef |
---|---|---|---|
Jaar 1 | 1 | 1 | 150 |
Jaar 2 | 1 | 1 | 150 |
Jaar 3 | 1 | 1 | 150 |
Afdeling 4. Handhaving van de status vrij van infectie met Bonamia ostreae
1
Wanneer overeenkomstig artikel 81 gerichte bewaking vereist is om de status vrij van infectie met Bonamia ostreae van een lidstaat, een zone of een compartiment te handhaven, moeten alle inrichtingen waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden in de lidstaat, de zone of het compartiment in kwestie worden onderworpen aan gezondheidsinspecties en moeten weekdieren worden bemonsterd overeenkomstig tabel 5.B, rekening houdend met het risiconiveau van de inrichting ten aanzien van de insleep van infectie met Bonamia ostreae.
2
Bij de vaststelling van de frequentie van de gezondheidsinspecties die nodig zijn om de status vrij van infectie met Bonamia ostreae van compartimenten te handhaven, moet, indien de gezondheidsstatus ten aanzien van die ziekte afhankelijk is van de gezondheidsstatus van de populaties van waterdieren in de omringende natuurlijke wateren, het risico op de insleep van infectie met Bonamia ostreae als hoog worden beschouwd.
3
De status vrij van infectie met Bonamia ostreae kan slechts behouden blijven zolang alle monsters, bij gebruik van de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 2, negatieve resultaten hebben opgeleverd voor Bonamia ostreae en elk vermoeden van infectie met Bonamia ostreae overeenkomstig de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 3, is uitgesloten.
Risiconiveau (1) | Aantal gezondheidsinspecties in elke inrichting/groep van inrichtingen | Aantal laboratoriumonderzoeken | Aantal weekdieren in de steekproef |
---|---|---|---|
Hoog | 1 per jaar | 1 per 2 jaar | 150 |
Middelgroot | 1 per 2 jaar | 1 per 2 jaar | 150 |
Laag | 1 per 3 jaar | 1 per 3 jaar | 150 |
Afdeling 5. Diagnostische en bemonsteringsmethoden
1
Het hele dier moet naar het laboratorium worden gezonden voor de uitvoering van de in de punten 2 en 3 bedoelde diagnostische tests.
2
De diagnostische methoden die moeten worden gebruikt voor het verlenen of het handhaven van de status vrij van infectie met Bonamia ostreae, overeenkomstig de punten 2, 3 en 4, moeten de door het EURL voor ziekten van weekdieren goedgekeurde gedetailleerde diagnostische methoden en procedures volgen, en zijn: histopathologie, imprints (afdrukken) van weefsel of PCR.
3
Wanneer overeenkomstig artikel 58 een vermoeden van infectie met Bonamia ostreae moet worden bevestigd dan wel uitgesloten, moet de volgende inspectie-, bemonsterings- en testprocedure worden nageleefd:
- a)
het officiële onderzoek omvat ten minste één bemonstering van 30 weekdieren van gevoelige soorten, indien het vermoeden op een mortaliteitsverslag berust of, indien dit niet het geval is, van 150 weekdieren van gevoelige soorten na aanvang van de periode waarin Bonamia ostreae wordt overgebracht. Wanneer die periode niet bekend is, begint de bemonstering in de winter of het vroege voorjaar;
- b)
de monsters moeten worden getest aan de hand van de in punt i) vermelde diagnostische methoden, volgens de door het EURL voor ziekten van weekdieren goedgekeurde gedetailleerde diagnostische methoden en procedures:
- i)
de aanwezigheid van Bonamia ostreae moet als bevestigd worden beschouwd bij een positief resultaat op basis van histopathologie, imprints (afdrukken) van weefsel of in-situhybridisatie, in combinatie met een positief resultaat op basis van PCR gevolgd door sequencing. Indien geen biologisch materiaal beschikbaar is voor histopathologie, imprints (afdrukken) van weefsel of in-situhybridisatie, moet de aanwezigheid van Bonamia ostreae worden geacht te zijn bevestigd wanneer positieve resultaten worden verkregen met behulp van twee PCR-tests die op verschillende fragmenten van het genoom van de parasiet zijn gericht en met sequencing zijn aangevuld;
- ii)
het vermoeden van infectie met Bonamia ostreae moet worden uitgesloten indien die tests geen verdere aanwijzingen opleveren voor de aanwezigheid van Bonamia ostreae.
Hoofdstuk 6. Uitroeiing, de ziektevrije status en diagnostische methoden voor infectie met het wittevlekkensyndroomvirus (WSSV)
Afdeling 1. Algemene voorschriften voor gezondheidsinspecties en bemonstering
De in artikel 3, lid 2, onder b), ii) en iii), bedoelde diergezondheidsinspecties en bemonstering voor de bewaking moeten aan de volgende vereisten voldoen:
- a)
de bemonstering van schaaldieren voor laboratoriumonderzoek moet worden uitgevoerd wanneer de watertemperatuur waarschijnlijk haar hoogste jaarlijkse waarde bereikt. Dit voorschrift inzake de watertemperatuur moet tevens van toepassing zijn op gezondheidsinspecties, voor zover deze haalbaar zijn;
- b)
indien overeenkomstig de voorschriften van de punten 2, 3 en 4 gekweekte schaaldieren moeten worden bemonsterd, moeten de volgende criteria gelden:
- i)
indien zwakke of stervende schaaldieren in de productie-eenheden aanwezig zijn, moeten bij voorkeur die schaaldieren worden geselecteerd. Indien dergelijke schaaldieren niet aanwezig zijn, dan moeten de verschillende groottecohorten, dat wil zeggen juvenielen en volwassen dieren, van de geselecteerde gevoelige soorten evenredig in het monster zijn vertegenwoordigd;
- ii)
indien meer dan één waterbron voor de productie van schaaldieren wordt gebruikt, moeten gevoelige schaaldieren die alle waterbronnen vertegenwoordigen voor bemonstering worden opgenomen;
- c)
wanneer gerichte bewaking bij in het wild levende populaties vereist is vanwege het geringe aantal inrichtingen dat door het uitroeiingsprogramma wordt bestreken, moeten het aantal en de geografische spreiding van de bemonsteringspunten zo worden bepaald dat een redelijke dekking van de lidstaat, de zone of het compartiment wordt behaald. De bemonsteringspunten moeten ook representatief zijn voor de verschillende ecosystemen waarin de natuurlijke populaties van gevoelige soorten voorkomen, te weten mariene, estuarium- en riviersystemen en meren. In dergelijke situaties moeten de te bemonsteren schaaldieren als volgt worden geselecteerd:
- i)
in mariene en estuariumgebieden moeten een of meer van de volgende soorten worden geselecteerd: Carcinus maenas, Cancer pagurus, Eriocheir sinensis, Liocarcinus depurator, Liocarcinus puber, Crangon crangon, Homarus gammarus, Palaemon adspersus of peneïdegarnalensoorten, te weten Penaeus japonicus, Penaeus kerathurus, Penaeus semisulcatus. Indien die soorten niet aanwezig zijn, moet het monster representatief zijn voor andere vatbare soorten van de orde Decapoda die aanwezig zijn;
- ii)
in riviersystemen en meren moeten een of meer van de volgende soorten worden geselecteerd: Pacifastacus leniusculus, Astacus leptodactylus, Austropotamobius pallipes of Orconectes limosus. Indien die soorten niet aanwezig zijn, moet het monster representatief zijn voor andere vatbare soorten van de orde Decapoda die aanwezig zijn;
- iii)
indien zwakke of stervende schaaldieren aanwezig zijn, moeten bij voorkeur die schaaldieren worden geselecteerd. Indien dergelijke schaaldieren niet aanwezig zijn, dan moeten de verschillende groottecohorten, dat wil zeggen juvenielen en volwassen dieren, van de geselecteerde gevoelige soorten evenredig in het monster zijn vertegenwoordigd.
Afdeling 2. Verlening van de status vrij van infectie met WSSV in lidstaten, zones en compartimenten met onbekende gezondheidsstatus
1
De status vrij van infectie met WSSV kan slechts worden verleend aan een lidstaat, een zone of een compartiment met een onbekende gezondheidsstatus ten aanzien van infectie met WSSV, indien alle inrichtingen of groepen inrichtingen die in de lidstaat, de zone of het compartiment in de lijst opgenomen soorten houden, en, waar nodig, bemonsteringspunten bij in het wild levende populaties, zijn onderworpen aan de volgende tweejarige regeling:
- a)
de inrichtingen of groepen inrichtingen zijn aan gezondheidsinspecties onderworpen en bemonsterd gedurende een periode van ten minste 2 opeenvolgende jaren, zoals vermeld in tabel 6.A;
- b)
gedurende die periode van 2 jaar heeft het testen van alle monsters met behulp van de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 2, negatieve resultaten opgeleverd voor infectie met WSSV en is elk vermoeden van infectie met WSSV overeenkomstig de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 3, uitgesloten;
2
Indien infectie met WSSV wordt aangetoond tijdens de in punt 1 bedoelde tweejarige regeling, moeten betrokken inrichtingen in de lidstaat, de zone of het compartiment, vóór het begin van een nieuwe tweejarige regeling:
- a)
onderworpen zijn aan de in de artikelen 58 tot en met 65 vastgestelde minimale ziektebestrijdingsmaatregelen;
- b)
worden herbevolkt met schaaldieren van een inrichting in een lidstaat of zone die of een compartiment dat vrij is van infectie met WSSV, of van een inrichting in een door een uitroeiingsprogramma voor die ziekte bestreken lidstaat, zone of compartiment.
Afdeling 3. Verlening van de status vrij van infectie met WSSV in lidstaten, zones en compartimenten waarvan bekend is dat zij met WSSV zijn besmet
1
De status vrij van infectie met WSSV kan slechts worden verleend aan een lidstaat, zone of compartiment waarvan bekend is dat daar sprake is van infectie met WSSV, indien op alle inrichtingen waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden in die lidstaat of zone of dat compartiment, een uitroeiingsprogramma is toegepast dat aan de volgende vereisten voldoet:
- a)
de in de artikelen 55 tot en met 65 vastgestelde minimale bestrijdingsmaatregelen moeten daadwerkelijk zijn toegepast, en in voorkomend geval moet een beperkingszone van een passende omvang, zoals bedoeld in artikel 58, lid 1, onder c), verdeeld in een beschermings- en een bewakingszone, zijn ingesteld in de nabijheid van de met WSSV besmet verklaarde inrichting(en), rekening houdend met de voorschriften van punt 2;
- b)
alle inrichtingen binnen de beschermingszone of, indien geen beschermingszone is ingesteld, de beperkingszone, waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden en die niet met WSSV zijn besmet, moeten worden onderworpen aan een onderzoek dat ten minste de volgende elementen omvat:
- i)
de verzameling van monsters voor het testen van 10 schaaldieren indien klinische symptomen of post-mortemlaesies die wijzen op infectie met WSSV worden waargenomen, of van 150 schaaldieren indien geen klinische symptomen of post-mortemlaesies worden waargenomen, en
- ii)
gezondheidsinspecties; in de inrichtingen waar de in punt i) bedoelde tests negatieve resultaten hebben opgeleverd, moeten voortaan één keer per maand gezondheidsinspecties worden uitgevoerd gedurende het seizoen waarin de watertemperatuur waarschijnlijk haar hoogste jaarlijkse waarden bereikt, totdat de beschermingszone is ingetrokken overeenkomstig het bepaalde onder c);
- c)
de betrokken inrichtingen moeten overeenkomstig artikel 62 worden leeggemaakt, overeenkomstig artikel 63 worden gereinigd en ontsmet en overeenkomstig artikel 64 worden stilgelegd. De stillegging moet ten minste zes weken duren. Wanneer alle besmette inrichtingen zijn leeggemaakt, vindt gedurende ten minste drie weken een gelijktijdige stillegging plaats.
Tijdens het stilleggen van de officieel besmet verklaarde inrichtingen worden de beschermingszones omgezet in bewakingszones.
- d)
herbevolking mag pas plaatsvinden wanneer alle besmette inrichtingen zijn leeggemaakt, gereinigd, ontsmet en stilgelegd overeenkomstig het bepaalde onder c);
- e)
alle andere dan de onder f) bedoelde inrichtingen in de lidstaat, de zone of het compartiment die of dat door het uitroeiingsprogramma wordt bestreken waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden, en, indien bewaking bij in het wilde levende populaties vereist is, alle bemonsteringspunten die zijn geselecteerd om een zo goed mogelijke dekking van het door het uitroeiingsprogramma bestreken geografische gebied te verkrijgen, moeten ten minste aan de regeling van afdeling 2 worden onderworpen;
- f)
een afzonderlijke inrichting waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden en die een gezondheidsstatus heeft die onafhankelijk is van de gezondheidsstatus van de omringende wateren, is niet verplicht om na een uitbraak van een ziekte de in afdeling 2 bedoelde regeling in acht te nemen, mits de inrichting voldoet aan de voorschriften van artikel 80, lid 3, en wordt herbevolkt met schaaldieren afkomstig uit lidstaten, zones of compartimenten met de status vrij van infectie met WSSV.
2
De beperkingszone moet met het oog op de specifieke situatie worden vastgesteld, rekening houdend met factoren die van invloed zijn op de risico's van verspreiding van WSSV onder gekweekte en in het wild levende schaaldieren, zoals:
- i)
het aantal, de leeftijd, het percentage en de spreiding van de sterfgevallen bij schaaldieren in de met WSSV besmette inrichting of groep inrichtingen, met inbegrip van andere inrichtingen en in het wild levende schaaldieren;
- ii)
de afstand tot en dichtheid van naburige inrichtingen of groepen inrichtingen met inbegrip van in het wild levende schaaldieren;
- iii)
de nabijheid van verwerkingsinrichtingen, contactinrichtingen of groepen inrichtingen;
- iv)
de in de inrichtingen of groepen inrichtingen aanwezige soorten, in het bijzonder vatbare soorten en vectorsoorten;
- v)
de kweekpraktijken die in de getroffen en naburige inrichtingen en groepen inrichtingen worden toegepast;
- vi)
de hydrodynamische omstandigheden, en
- vii)
andere vastgestelde epidemiologisch significante factoren.
Jaar van het bewakingsprogramma | Aantal gezondheidsinspecties per jaar in elke inrichting of groep van inrichtingen | Aantal laboratoriumonderzoeken per jaar | Aantal schaaldieren in de steekproef |
---|---|---|---|
Jaar 1 | 1 | 1 | 150 |
Jaar 2 | 1 | 1 | 150 |
Afdeling 4. Handhaving van de status vrij van infectie met WSSV
1
Wanneer overeenkomstig artikel 81 gerichte bewaking vereist is om de status vrij van infectie met WSSV van een lidstaat, een zone of een compartiment te handhaven, moeten alle inrichtingen waar in de lijst opgenomen soorten worden gehouden in de lidstaat, de zone of het compartiment in kwestie worden onderworpen aan gezondheidsinspecties en moeten schaaldieren worden bemonsterd overeenkomstig tabel 6.B, rekening houdend met het risiconiveau van de inrichting ten aanzien van de insleep van infectie met WSSV.
2
In lidstaten, zones of compartimenten waar het aantal inrichtingen beperkt is en gerichte bewaking bij die inrichtingen onvoldoende epidemiologische gegevens oplevert, moet de bewaking voor het behouden van de ziektevrije status overeenkomstig afdeling 1, onder b), geselecteerde bemonsteringspunten omvatten.
3
Bij de vaststelling van de frequentie van de gezondheidsinspecties die nodig zijn om de status vrij van infectie met WSSV van compartimenten te handhaven, moet, indien de gezondheidsstatus ten aanzien van die ziekte afhankelijk is van de gezondheidsstatus van de populaties van waterdieren in de omringende natuurlijke wateren, het risico op de insleep van infectie met WSSV als hoog worden beschouwd.
4
De status vrij van infectie met WSSV kan slechts behouden blijven zolang alle monsters, bij gebruik van de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 2, negatieve resultaten hebben opgeleverd voor WSSV en elk vermoeden van WSSV overeenkomstig de diagnostische methoden van afdeling 5, punt 3, is uitgesloten.
Risiconiveau (1) | Aantal gezondheidsinspecties in elke inrichting/groep van inrichtingen | Aantal laboratoriumonderzoeken | Aantal schaaldieren in de steekproef |
---|---|---|---|
Hoog | 1 per jaar | 1 per 2 jaar | 150 |
Middelgroot | 1 per 2 jaar | 1 per 2 jaar | 150 |
Laag | 1 per 2 jaar | 1 per 4 jaar | 150 |
Afdeling 5. Diagnostische en bemonsteringsmethoden
1
Monsters van de epidermis van het integument, uitgeprepareerd dan wel aanwezig in de looppoten, zwempoten, monddelen of kieuwen van het proefdier moeten vóór het prepareren van monsters voor PCR worden gefixeerd in 95 % ethanol.
Ter ondersteuning van met PCR verkregen diagnostische gegevens kunnen ook andere monsters worden genomen, die worden gefixeerd voor histologie en transmissie-elektronenmicroscopie.
2
De diagnostische methode en procedures die moeten worden gebruikt voor het verlenen of het handhaven van de ziektevrije status ten aanzien van infectie met WSSV zijn PCR, gevolgd door sequencing. Bij de toepassing van deze diagnostische methoden moeten de overeenkomstige gedetailleerde methoden en procedures die door het EURL voor ziekten bij schaaldieren zijn goedgekeurd, worden gevolgd.
Indien de PCR-test een positief resultaat oplevert, moet dat resultaat worden gevolgd door sequencing van het amplicon voordat de in artikel 63 van Verordening (EU) 2016/429 bedoelde eerste bestrijdingsmaatregelen worden uitgevoerd.
3
Wanneer overeenkomstig artikel 58 een vermoeden van infectie met WSSV moet worden bevestigd dan wel uitgesloten, moet de volgende inspectie-, bemonsterings- en testprocedure worden nageleefd:
- a)
het onderzoek moet ten minste één gezondheidsinspectie en één bemonstering van 10 schaaldieren, indien klinische symptomen of post-mortemlaesies die wijzen op infectie met WSSV worden waargenomen, of van 150 schaaldieren indien geen klinische symptomen of post-mortemlaesies worden waargenomen, omvatten. De monsters moeten worden getest overeenkomstig de in punt 2 vermelde diagnostische methode;
- b)
de aanwezigheid van WSSV moet als bevestigd worden beschouwd indien PCR gevolgd door sequencing, uitgevoerd overeenkomstig de door het EURL voor ziekten van schaaldieren goedgekeurde gedetailleerde methoden en procedures, een positief resultaat voor WSSV oplevert.
Het vermoeden van infectie met WSSV kan worden uitgesloten indien die tests geen verdere aanwijzingen opleveren voor de aanwezigheid van het virus.
Deel III. Voorschriften voor het aantonen van de uitvoering van bewakingsprogramma's voor ziekten van categorie c en voor het heropstarten van die programma's na een uitbraak van een ziekte
Deel III heeft betrekking op de voorschriften voor inrichtingen om de uitvoering van een bewakingsprogramma voor een bepaalde ziekte aan te tonen en op de voorschriften voor het heropstarten van dat bewakingsprogramma na een uitbraak van een ziekte.
Virale hemorragische septikemie (VHS) | Hoofdstuk 1 |
Infectieuze hematopoëtische necrose (IHN) | Hoofdstuk 1 |
Infectie met zalmanemievirus met HPR-deletie | Hoofdstuk 2 |
Infectie met Marteilia refringens | Hoofdstuk 3 |
Infectie met Bonamia exitiosa | Hoofdstuk 4 |
Infectie met Bonamia ostreae | Hoofdstuk 5 |
Infectie met het wittevlekkensyndroomvirus (WSSV) | Hoofdstuk 6 |
Hoofdstuk 1. Voorschriften voor inrichtingen om de uitvoering van een bewakingsprogramma voor VHS of IHN aan te tonen en voorschriften voor het heropstarten van dat programma na een uitbraak van een ziekte
Afdeling 1. Algemene voorschriften voor gezondheidsinspecties en bemonstering voor VHS en IHN
De in artikel 3, lid 2, onder b), iv), bedoelde diergezondheidsinspecties en bemonstering moeten aan de volgende vereisten voldoen:
- a)
de gezondheidsinspecties en de bemonstering moeten worden uitgevoerd in de periode van het jaar waarin de watertemperatuur lager is dan 14 °C; wanneer echter geen temperaturen lager dan 14 °C worden bereikt, moeten de monsters worden genomen bij de laagste jaarlijkse waarden;
- b)
alle productie-eenheden, zoals vijvers, tanks en netkooien, moeten worden onderzocht op de aanwezigheid van dode en zwakke vissen en van vissen met abnormaal gedrag. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de plaats waar het water wegloopt aangezien zwakke vissen meestal daar te vinden zijn wegens de stroming van het water;
- c)
de te bemonsteren vissen van in de lijst opgenomen soorten moet als volgt worden geselecteerd:
- i)
indien regenboogforel aanwezig is, wordt uitsluitend die vissoort voor bemonstering geselecteerd, tenzij andere vatbare soorten aanwezig zijn die typische symptomen van VHS of IHN vertonen; indien er geen regenboogforel aanwezig is, moet het monster representatief zijn voor alle andere vatbare soorten die aanwezig zijn;
- ii)
wanneer zwakke vissen, vissen met abnormaal gedrag of pas gestorven, maar nog niet in staat van ontbinding verkerende vissen aanwezig zijn, moeten deze vissen worden geselecteerd; indien meer dan één waterbron voor de productie van vis wordt gebruikt, moeten vissen die alle waterbronnen vertegenwoordigen in het monster worden opgenomen;
- iii)
de selectie moet vissen omvatten die zo zijn gekozen dat alle delen van de inrichting en alle jaarklassen evenredig in het monster vertegenwoordigd zijn.
Afdeling 2. Specifieke voorschriften voor het aantonen van de uitvoering van een bewakingsprogramma
1
Er moeten gezondheidsinspecties worden uitgevoerd en de vis moet worden bemonsterd overeenkomstig afdeling 1 en tabel 1.
2
Monsters die overeenkomstig afdeling 1 en tabel 1 worden verzameld, moeten met behulp van de in deel II, hoofdstuk 1, afdeling 5, punt 2, vermelde diagnostische methoden worden getest en negatieve resultaten opleveren voor VHS en IHN.
Afdeling 3. Voorschriften voor het heropstarten van een bewakingsprogramma na een uitbraak van een ziekte
Een inrichting die met VHS of IHN is besmet, kan een bewakingsprogramma heropstarten voor deze ziekten, mits:
- a)
die inrichting overeenkomstig artikel 62 is leeggemaakt, overeenkomstig artikel 63 is gereinigd en ontsmet en overeenkomstig artikel 64 is stilgelegd, en
- b)
de herbevolking geschiedt met vissen die afkomstig zijn uit inrichtingen die:
- i)
gelegen zijn in een lidstaat of een zone die, of een compartiment dat, vrij is van VHS of IHN;
- ii)
gelegen zijn in een door een uitroeiingsprogramma voor VHS of IHN bestreken lidstaat, zone of compartiment, of
- iii)
een bewakingsprogramma uitvoeren voor VHS of IHN.
Risiconiveau (1) | Aantal gezondheidsinspecties per jaar in elke inrichting | Aantal vissen in het monster (2) |
---|---|---|
Hoog | 1 per jaar | 30 |
Middelgroot | 1 per 2 jaar | 30 |
Laag | 1 per 3 jaar | 30 |
Hoofdstuk 2. Voorschriften voor inrichtingen om de uitvoering van een bewakingsprogramma voor ISAV met HPR-deletie aan te tonen en om dat programma na een uitbraak van de ziekte opnieuw op te starten
Afdeling 1. Algemene voorschriften voor gezondheidsinspecties en bemonstering voor infectie met ISAV met HPR-deletie
De in artikel 3, lid 2, onder b), iv), bedoelde diergezondheidsinspecties en bemonstering moeten aan de volgende vereisten voldoen:
- a)
bij gezondheidsinspecties en bemonstering moeten alle productie-eenheden in aanmerking worden genomen, zoals vijvers, tanks en netkooien, om vast te stellen of er dode en zwakke vissen en vissen met abnormaal gedrag aanwezig zijn. Bijzondere aandacht moet in voorkomend geval worden besteed aan de rand van de kooien of de plaats waar het water wegloopt aangezien zwakke vissen meestal daar te vinden zijn wegens de stroming van het water;
- b)
de te bemonsteren vis moet als volgt worden geselecteerd:
- i)
alleen stervende of pas gestorven, maar nog niet in staat van ontbinding verkerende vissen moeten worden geselecteerd; met name vissen die anemie, bloedingen of andere klinische symptomen vertonen die wijzen op doorbloedingsstoornissen, moeten bij voorrang worden verzameld;
- ii)
indien Atlantische zalm aanwezig is, wordt uitsluitend die vissoort voor bemonstering geselecteerd, tenzij andere vatbare soorten aanwezig zijn die typische symptomen van ISA vertonen. Indien er geen Atlantische zalm in de inrichting aanwezig is, moeten andere in de lijst opgenomen soorten worden bemonsterd;
- iii)
indien meer dan één waterbron voor de productie van vis wordt gebruikt, moeten vissen die alle waterbronnen vertegenwoordigen in het monster worden opgenomen;
- iv)
de selectie moet vissen omvatten die zo zijn gekozen dat alle productie-eenheden, zoals netkooien, tanks en vijvers, alsmede alle jaarklassen van de inrichting evenredig in het monster vertegenwoordigd zijn.
Afdeling 2. Specifieke voorschriften voor het aantonen van de uitvoering van een bewakingsprogramma
1
Er moeten gezondheidsinspecties worden uitgevoerd en de vis moet worden bemonsterd overeenkomstig afdeling 1 en tabel 2.
2
Monsters die overeenkomstig afdeling 1 en tabel 2 worden verzameld, moeten met behulp van de in deel II, hoofdstuk 2, afdeling 5, punt 2, vermelde diagnostische methoden worden getest en negatieve resultaten opleveren voor ISAV met HPR-deletie.
Risiconieau (1) | Aantal gezondheidsinspecties per jaar in elke inrichting | Aantal laboratoriumonderzoeken per jaar | Aantal issen in de steekproef |
---|---|---|---|
Hoog | 2 | 2 (2) | 30 |
Middelgroot | 1 | 1 (3) | 30 |
Laag | 1 per 2 jaar | 1 per 2 jaar | 30 |
Maximumaantal issen per erzamelmonster: 5 |
Afdeling 3. Voorschriften voor het heropstarten van een bewakingsprogramma na een uitbraak van een ziekte
Een inrichting die met ISAV met HPR-deletie is besmet, kan een bewakingsprogramma heropstarten voor die ziekte, mits:
- a)
die inrichting overeenkomstig artikel 62 is leeggemaakt, overeenkomstig artikel 63 is gereinigd en ontsmet en overeenkomstig artikel 64 is stilgelegd, en
- b)
de herbevolking geschiedt met vissen die afkomstig zijn uit inrichtingen die:
- i)
gelegen zijn in een lidstaat of een zone die, of een compartiment dat, vrij is van infectie met ISAV met HPR-deletie;
- ii)
gelegen zijn in een door een uitroeiingsprogramma voor infectie met ISAV met HPR-deletie bestreken lidstaat, zone of compartiment, of
- iii)
een bewakingsprogramma uitvoeren voor infectie met ISAV met HPR-deletie.
Hoofdstuk 3. Voorschriften voor inrichtingen om de uitvoering van een bewakingsprogramma voor infectie met Marteilia refringens aan te tonen en voorschriften voor het heropstarten van dat programma na een uitbraak van de ziekte
Afdeling 1. Algemene voorschriften voor gezondheidsinspecties en bemonstering voor infectie met Marteilia refringens
De in artikel 3, lid 2, onder b), iv), bedoelde diergezondheidsinspecties en bemonstering moeten aan de volgende vereisten voldoen:
- a)
de gezondheidsinspecties en de bemonstering voor laboratoriumonderzoek moeten worden uitgevoerd in de periode van het jaar waarvan bekend is dat de prevalentie van de parasiet in de lidstaat, de zone of het compartiment maximaal is. Indien dergelijke gegevens niet beschikbaar zijn, wordt de bemonstering onmiddellijk nadat de watertemperatuur de grens van 17 °C heeft overschreden, uitgevoerd;
- b)
indien overeenkomstig de voorschriften van tabel 3 weekdieren moeten worden bemonsterd, moeten de volgende criteria gelden:
- i)
Ostrea spp. moeten worden bemonsterd. Indien Ostrea spp. niet aanwezig zijn, moet het monster representatief zijn voor alle andere in de lijst opgenomen soorten die aanwezig zijn;
- ii)
indien zwakke, openstaande of pas gestorven, maar nog niet in staat van ontbinding verkerende weekdieren in de productie-eenheden aanwezig zijn, moeten bij voorkeur die weekdieren worden geselecteerd. Indien dergelijke weekdieren niet aanwezig zijn, moet de selectie de oudste gezonde weekdieren omvatten;
- iii)
bij de bemonstering van inrichtingen met weekdieren waar meer dan één waterbron voor de productie van weekdieren wordt gebruikt, moeten weekdieren die alle waterbronnen vertegenwoordigen in het monster worden opgenomen, zodat alle delen van de inrichting evenredig in het monster vertegenwoordigd zijn;
- iv)
bij de bemonstering in weekdierinrichtingen of groepen van dergelijke inrichtingen moeten weekdieren van een voldoende aantal bemonsteringspunten in het monster worden opgenomen, zodat alle delen van de inrichting of de groep inrichtingen evenredig in het monster vertegenwoordigd zijn. De voornaamste factoren waarmee rekening moet worden gehouden bij de selectie van die bemonsteringspunten zijn: dichtheid van de bestanden, waterstromen, de aanwezigheid van gevoelige soorten, de aanwezigheid van vectorsoorten, bathymetrische kenmerken en beheerpraktijken. Natuurlijke gronden binnen of grenzend aan de inrichting of groep inrichtingen moeten in de bemonstering worden opgenomen.
Afdeling 2. Specifieke voorschriften voor het aantonen van de uitvoering van een bewakingsprogramma
1
Er moeten gezondheidsinspecties worden uitgevoerd en de weekdieren moeten worden bemonsterd overeenkomstig afdeling 1 en tabel 3.
2
Monsters die overeenkomstig afdeling 1 en tabel 3 worden verzameld, moeten met behulp van de in deel II, hoofdstuk 3, afdeling 5, punt 2, vermelde diagnostische methoden worden getest en negatieve resultaten opleveren voor Marteilia refringens.
Risiconiveau (1) | Aantal gezondheidsinspecties in elke inrichting/groep van inrichtingen | Aantal laboratoriumonderzoeken | Aantal weekdieren in de steekproef |
---|---|---|---|
Hoog | 1 per jaar | 1 per 2 jaar | 150 |
Middelgroot | 1 per 2 jaar | 1 per 2 jaar | 150 |
Laag | 1 per 2 jaar | 1 per 4 jaar | 150 |
Afdeling 3. Voorschriften voor het heropstarten van een bewakingsprogramma na een uitbraak van een ziekte
Een inrichting die met Marteilia refringens is besmet, kan een bewakingsprogramma heropstarten voor die ziekte, mits:
- a)
die inrichting overeenkomstig artikel 62 is leeggemaakt, overeenkomstig artikel 63 is gereinigd en ontsmet en overeenkomstig artikel 64 is stilgelegd, en
- b)
de herbevolking geschiedt met weekdieren die afkomstig zijn uit inrichtingen die:
- i)
gelegen zijn in een lidstaat of een zone die, of een compartiment dat, vrij is van infectie met Marteilia refringens;
- ii)
gelegen zijn in een door een uitroeiingsprogramma voor infectie met Marteilia refringens bestreken lidstaat, zone of compartiment, of
- iii)
een bewakingsprogramma uitvoeren voor infectie met Marteilia refringens.
Hoofdstuk 4. Voorschriften voor inrichtingen om de uitvoering van een bewakingsprogramma voor infectie met Bonamia exitiosa aan te tonen en om dat programma na een uitbraak van de ziekte opnieuw op te starten
Afdeling 1. Algemene voorschriften voor gezondheidsinspecties en bemonstering voor infectie met Bonamia exitiosa
De in artikel 3, lid 2, onder b), iv), bedoelde diergezondheidsinspecties en bemonstering moeten aan de volgende vereisten voldoen:
- a)
de gezondheidsinspecties en de bemonstering van productie-eenheden moeten worden uitgevoerd in de periode van het jaar waarvan bekend is dat de prevalentie van Bonamia exitiosa in de lidstaat, de zone of het compartiment maximaal is. Indien dergelijke gegevens niet beschikbaar zijn, wordt de bemonstering tweemaal per jaar uitgevoerd, in het voorjaar en in het najaar;
- b)
indien overeenkomstig de voorschriften van tabel 4 weekdieren worden bemonsterd, moeten de volgende criteria gelden:
- i)
indien Ostrea spp. aanwezig zijn, moet het monster volledig uit die oestersoorten bestaan. Indien Ostrea spp. niet aanwezig zijn, moet het monster representatief zijn voor alle andere aanwezige gevoelige soorten;
- ii)
indien zwakke, openstaande of pas gestorven, maar nog niet in staat van ontbinding verkerende weekdieren aanwezig zijn, moeten bij voorkeur die weekdieren worden geselecteerd. Indien dergelijke weekdieren niet aanwezig zijn, moet de selectie de oudste gezonde weekdieren omvatten;
- iii)
bij de bemonstering van inrichtingen waar meer dan één waterbron voor de productie van weekdieren wordt gebruikt, moeten weekdieren die alle waterbronnen vertegenwoordigen in het monster worden opgenomen, zodat alle delen van de inrichting evenredig in het monster vertegenwoordigd zijn;
- iv)
bij de bemonstering in inrichtingen of groepen inrichtingen moeten weekdieren van een voldoende aantal bemonsteringspunten in het monster worden opgenomen, zodat alle delen van de inrichting of de groep inrichtingen evenredig in het monster vertegenwoordigd zijn. De voornaamste factoren waarmee rekening moet worden gehouden bij de selectie van die bemonsteringspunten zijn: dichtheid van de bestanden, waterstromen, de aanwezigheid van gevoelige soorten, de aanwezigheid van vectorsoorten (bv. Crassostrea gigas), bathymetrische kenmerken en beheerpraktijken. Natuurlijke gronden binnen of grenzend aan de inrichting of groep inrichtingen moeten in de bemonstering worden opgenomen.
Afdeling 2. Specifieke voorschriften voor het aantonen van de uitvoering van een bewakingsprogramma
1
Er moeten gezondheidsinspecties worden uitgevoerd en de weekdieren moeten worden bemonsterd overeenkomstig afdeling 1 en tabel 4.
2
Monsters die overeenkomstig afdeling 1 en tabel 4 worden verzameld, moeten met behulp van de in deel II, hoofdstuk 4, afdeling 5, punt 2, bedoelde diagnostische methoden worden getest en negatieve resultaten opleveren voor Bonamia exitiosa.
Risiconiveau (1) | Aantal gezondheidsinspecties in elke inrichting/groep van inrichtingen | Aantal laboratoriumonderzoeken | Aantal weekdieren in de steekproef |
---|---|---|---|
Hoog | 1 per jaar | 1 per 2 jaar | 150 |
Middelgroot | 1 per 2 jaar | 1 per 2 jaar | 150 |
Laag | 1 per 2 jaar | 1 per 4 jaar | 150 |
Afdeling 3. Voorschriften voor het heropstarten van een bewakingsprogramma na een uitbraak van een ziekte
Een inrichting die met Bonamia exitiosa is besmet, kan een bewakingsprogramma heropstarten, mits:
- a)
die inrichting overeenkomstig artikel 62 is leeggemaakt, overeenkomstig artikel 63 is gereinigd en ontsmet en overeenkomstig artikel 64 is stilgelegd, en
- b)
de herbevolking geschiedt met weekdieren die afkomstig zijn uit inrichtingen die:
- i)
gelegen zijn in een lidstaat of een zone die, of een compartiment dat, vrij is van infectie met Bonamia exitiosa;
- ii)
gelegen zijn in een door een uitroeiingsprogramma voor infectie met Bonamia exitiosa bestreken lidstaat, zone of compartiment, of
- iii)
een bewakingsprogramma uitvoeren voor infectie met Bonamia exitiosa.
Hoofdstuk 5. Voorschriften voor inrichtingen om de uitvoering van een bewakingsprogramma voor infectie met Bonamia ostreae aan te tonen en om dat programma na een uitbraak van de ziekte opnieuw op te starten
Afdeling 1. Algemene voorschriften voor gezondheidsinspecties en bemonstering voor infectie met Bonamia ostreae
De in artikel 3, lid 2, onder b), iv), bedoelde diergezondheidsinspecties en bemonstering moeten aan de volgende vereisten voldoen:
- a)
de gezondheidsinspecties en de bemonstering van productie-eenheden worden uitgevoerd in de periode van het jaar waarvan bekend is dat de prevalentie van Bonamia ostreae in de lidstaat, de zone of het compartiment maximaal is. Indien dergelijke gegevens niet beschikbaar zijn, wordt de bemonstering in de winter of in het vroege voorjaar uitgevoerd;
- b)
indien overeenkomstig de voorschriften van tabel 5 weekdieren moeten worden bemonsterd, moeten de volgende criteria gelden:
- i)
indien Ostrea edulis aanwezig is, moet het monster volledig uit die oestersoort bestaan. Indien Ostrea edulis niet aanwezig is, moet het monster representatief zijn voor alle andere aanwezige vatbare soorten;
- ii)
indien zwakke, openstaande of pas gestorven, maar nog niet in staat van ontbinding verkerende weekdieren aanwezig zijn, moeten bij voorkeur die weekdieren worden geselecteerd. Indien dergelijke weekdieren niet aanwezig zijn, moet de selectie de oudste gezonde weekdieren omvatten;
- iii)
bij de bemonstering van inrichtingen waar meer dan één waterbron voor de productie van weekdieren wordt gebruikt, moeten weekdieren die alle waterbronnen vertegenwoordigen in het monster worden opgenomen, zodat alle delen van de inrichting evenredig in het monster vertegenwoordigd zijn;
- iv)
bij de bemonstering in weekdierinrichtingen op groepen van dergelijke inrichtingen moeten weekdieren van een voldoende aantal bemonsteringspunten in het monster worden opgenomen. De voornaamste factoren waarmee rekening moet worden gehouden bij de selectie van die bemonsteringspunten zijn: dichtheid van de bestanden, waterstromen, de aanwezigheid van gevoelige soorten, de aanwezigheid van vectorsoorten, bathymetrische kenmerken en beheerpraktijken. Natuurlijke gronden binnen of grenzend aan de inrichting of groep inrichtingen moeten in de bemonstering worden opgenomen.
Afdeling 2. Specifieke voorschriften voor het aantonen van de uitvoering van een bewakingsprogramma
1
Er moeten gezondheidsinspecties worden uitgevoerd en de weekdieren moeten worden bemonsterd overeenkomstig afdeling 1 en tabel 5.
2
Monsters die overeenkomstig afdeling 1 en tabel 5 worden verzameld, moeten met behulp van de in deel II, hoofdstuk 5, afdeling 5, punt 2, bedoelde diagnostische methoden worden getest en negatieve resultaten opleveren voor Bonamia ostreae.
Risiconiveau (1) | Aantal gezondheidsinspecties in elke inrichting/groep van inrichtingen | Aantal laboratoriumonderzoeken | Aantal weekdieren in de steekproef |
---|---|---|---|
Hoog | 1 per jaar | 1 per 2 jaar | 150 |
Middelgroot | 1 per 2 jaar | 1 per 2 jaar | 150 |
Laag | 1 per 2 jaar | 1 per 4 jaar | 150 |
Afdeling 3. Voorschriften voor het heropstarten van een bewakingsprogramma na een uitbraak van een ziekte
Een inrichting die met Bonamia ostreae is besmet, kan het bewakingsprogramma voor die ziekte heropstarten, mits:
- a)
die inrichting overeenkomstig artikel 62 is leeggemaakt, overeenkomstig artikel 63 is gereinigd en ontsmet en overeenkomstig artikel 64 is stilgelegd, en
- b)
de herbevolking geschiedt met weekdieren die afkomstig zijn uit inrichtingen die:
- i)
gelegen zijn in een lidstaat of een zone die, of een compartiment dat, vrij is van infectie met Bonamia ostreae;
- ii)
gelegen zijn in een door een uitroeiingsprogramma voor infectie met Bonamia ostreae bestreken lidstaat, zone of compartiment, of
- iii)
een bewakingsprogramma uitvoeren voor infectie met Bonamia ostreae.
Hoofdstuk 6. Voorschriften voor inrichtingen om de uitvoering van een bewakingsprogramma voor infectie met WSSV aan te tonen en om dat programma na een uitbraak van de ziekte opnieuw op te starten
Afdeling 1. Algemene voorschriften voor gezondheidsinspecties en bemonstering voor infectie met WSSV
De in artikel 3, lid 2, onder b), iv), bedoelde diergezondheidsinspecties en bemonstering moeten aan de volgende vereisten voldoen:
- a)
de bemonstering van schaaldieren voor laboratoriumonderzoek moet worden uitgevoerd wanneer de watertemperatuur waarschijnlijk haar hoogste jaarlijkse waarde bereikt. Dit voorschrift inzake de watertemperatuur moet tevens van toepassing zijn op gezondheidsinspecties, voor zover deze haalbaar en passend zijn;
- b)
indien overeenkomstig de voorschriften van tabel 6 gekweekte schaaldieren moeten worden bemonsterd, moeten de volgende criteria gelden:
- i)
indien zwakke of stervende schaaldieren in de productie-eenheden aanwezig zijn, moeten bij voorkeur die schaaldieren worden geselecteerd. Indien dergelijke schaaldieren niet aanwezig zijn, dan moeten de verschillende groottecohorten, dat wil zeggen juvenielen en volwassen dieren, van de geselecteerde vatbare soorten evenredig in het monster zijn vertegenwoordigd;
- ii)
indien meer dan één waterbron voor de productie van schaaldieren wordt gebruikt, moeten vatbare schaaldieren die alle waterbronnen vertegenwoordigen voor bemonstering worden opgenomen.
Afdeling 2. Specifieke voorschriften voor het aantonen van de uitvoering van een bewakingsprogramma
1
Er worden gezondheidsinspecties uitgevoerd en de schaaldieren worden bemonsterd overeenkomstig afdeling 1 en tabel 6.
2
Monsters die overeenkomstig afdeling 1 en tabel 6 worden verzameld, moeten met behulp van de in deel II, hoofdstuk 6, afdeling 5, punt 2, bedoelde diagnostische methoden worden getest en negatieve resultaten opleveren voor infectie met WSSV.
Risiconiveau (1) | Aantal gezondheidsinspecties in elke inrichting/groep van inrichtingen | Aantal laboratoriumonderzoeken | Aantal schaaldieren in de steekproef |
---|---|---|---|
Hoog | 1 per jaar | 1 per 2 jaar | 150 |
Middelgroot | 1 per 2 jaar | 1 per 2 jaar | 150 |
Laag | 1 per 2 jaar | 1 per 4 jaar | 150 |
Afdeling 3. Voorschriften voor het heropstarten van een bewakingsprogramma na een uitbraak van een ziekte
Een inrichting die met WSSV is besmet, kan een bewakingsprogramma heropstarten voor die ziekte, mits:
- a)
die inrichting overeenkomstig artikel 62 is leeggemaakt, overeenkomstig artikel 63 is gereinigd en ontsmet en overeenkomstig artikel 64 is stilgelegd, en
- b)
de herbevolking geschiedt met schaaldieren die afkomstig zijn uit inrichtingen die:
- i)
gelegen zijn in een lidstaat of een zone die, of een compartiment dat, vrij is van infectie met WSSV;
- ii)
gelegen zijn in een door een uitroeiingsprogramma voor infectie met WSSV bestreken lidstaat, zone of compartiment, of
- iii)
een bewakingsprogramma uitvoeren voor infectie met WSSV.
Voetnoten
In het geval van kustzones of kustcompartimenten mogen de monsters ten vroegste drie weken nadat de vis van zoet naar zout water is overgebracht, worden genomen.
Ovariële vloeistof of zaadvocht van ouderdieren wordt verzameld op het moment van rijping, ten tijde van het strippen.
In het geval van kustzones of kustcompartimenten mogen de monsters ten vroegste drie weken nadat de vis van zoet naar zout water is overgebracht, worden genomen.
Ovariële vloeistof of zaadvocht van ouderdieren wordt verzameld op het moment van rijping, ten tijde van het strippen.
Risiconiveau dat aan de inrichting is toegekend door de bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in deel I, hoofdstuk 2, behalve in het geval van afhankelijke compartimenten waar alle inrichtingen worden geacht de risicoscore ‘hoog’ te hebben.
Tijdens elke gezondheidsinspectie moet één monster worden genomen.
In het geval van kustzones of kustcompartimenten mogen de monsters ten vroegste drie weken nadat de vis van zoet naar zout water is overgebracht, worden genomen.
Monsters moeten elk jaar in het voorjaar en het najaar worden genomen.
Niet van toepassing op inrichtingen waar alleen de regenboogforel (Oncorhynchus mykiss) of de zeeforel (Salmo trutta) of zowel de regenboogforel en de zeeforel worden gekweekt en waarvan de watertoevoer afkomstig is van bronnen van zoet water waarin de Atlantische zalm (Salmo salar) niet voorkomt.
Risiconiveau dat aan de inrichting is toegekend door de bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in deel I, hoofdstuk 2, eerste alinea, behalve in het geval van afhankelijke compartimenten waar alle inrichtingen worden geacht de risicoscore ‘hoog’ te hebben.
De monsters moeten in het voorjaar en het najaar worden genomen indien elk jaar twee monsters vereist zijn.
De monsters moeten in het voorjaar of het najaar worden genomen indien per jaar één monster vereist is.
Risiconiveau dat aan de inrichting is toegekend door de bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in deel I, hoofdstuk 2, eerste alinea, behalve in het geval van afhankelijke compartimenten waar alle inrichtingen worden geacht de risicoscore ‘hoog’ te hebben.
Risiconiveau dat aan de inrichting is toegekend door de bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in deel I, hoofdstuk 2, eerste alinea, behalve in het geval van afhankelijke compartimenten waar alle inrichtingen worden geacht de risicoscore ‘hoog’ te hebben.
Risiconiveau dat aan de inrichting is toegekend door de bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in deel I, hoofdstuk 2, eerste alinea, behalve in het geval van afhankelijke compartimenten waar alle inrichtingen worden geacht de risicoscore ‘hoog’ te hebben.
Risiconiveau dat aan de inrichting is toegekend door de bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in deel I, hoofdstuk 2, eerste alinea, behalve in het geval van afhankelijke compartimenten waar alle inrichtingen worden geacht de risicoscore ‘hoog’ te hebben.
In het geval van kustzones of kustcompartimenten mogen de monsters ten vroegste drie weken nadat de vis van zoet naar zout water is overgebracht, worden genomen.
Risiconiveau dat aan de inrichting is toegekend door de bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in deel I, hoofdstuk 2, eerste alinea. Maximumaantal vissen per verzamelmonster: 10
Risiconiveau dat aan de inrichting is toegekend door de bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in deel I, hoofdstuk 2, eerste alinea.
De monsters moeten in het voorjaar en het najaar worden genomen indien elk jaar twee monsters vereist zijn.
De monsters moeten in het voorjaar of het najaar worden genomen indien per jaar slechts één monster vereist is.
Risiconiveau dat aan de inrichting is toegekend door de bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in deel I, hoofdstuk 2, eerste alinea.
Risiconiveau dat aan de inrichting is toegekend door de bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in deel I, hoofdstuk 2, eerste alinea.
Risiconiveau dat aan de inrichting is toegekend door de bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in deel I, hoofdstuk 2, eerste alinea.
Risiconiveau dat aan de inrichting is toegekend door de bevoegde autoriteit, zoals bedoeld in deel I, hoofdstuk 2, eerste alinea.