Einde inhoudsopgave
Besluit activiteiten leefomgeving
Artikel 7.6 (specifieke zorgplicht)
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
16-09-2020, Stb. 2020, 400 (uitgifte: 28-10-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
03-07-2018, Stb. 2018, 293 (uitgifte: 31-08-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Omgevingswet
1.
Degene die een activiteit als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 7.2, is verplicht:
- a.
alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
- b.
voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
- c.
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten als dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
2.
Voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk houdt deze plicht in ieder geval in dat:
- a.
alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet;
- b.
nadelige gevolgen voor de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk worden voorkomen;
- c.
na beëindiging van een activiteit het deel van het waterstaatswerk dat is gebruikt zo veel mogelijk in de oorspronkelijke staat wordt teruggebracht;
- d.
het waterstaatswerk tijdens het verrichten van de activiteit bereikbaar blijft voor het bevoegd gezag; en
- e.
het gebruikte materiaal en materieel op tijd wordt verwijderd als overstroming of wegslag hiervan dreigt.
3.
Voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk dat de functie vaarweg heeft, houdt deze plicht, in aanvulling op het tweede lid, in ieder geval in dat:
- a.
de veilige en vlotte doorvaart van de scheepvaart niet wordt belemmerd;
- b.
de zichtlijnen voor de scheepvaart niet worden gehinderd; en
- c.
geen hinder voor navigatieapparatuur wordt veroorzaakt.
4.
Voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een installatie in een waterstaatswerk houdt deze plicht in ieder geval in dat nadelige gevolgen voor het veilig en doelmatig gebruik van installaties in een waterstaatswerk worden voorkomen.
5.
Voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam houdt deze plicht in ieder geval in dat:
- a.
alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;
- b.
de beste beschikbare technieken worden toegepast;
- c.
geen significante verontreiniging wordt veroorzaakt;
- d.
alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de wet;
- e.
lozingen op een oppervlaktewaterlichaam doelmatig kunnen worden bemonsterd;
- f.
metingen representatief zijn; en
- g.
meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.
6.
Voor mijnbouwlocatieactiviteiten houdt deze plicht in ieder geval in dat:
- a.
het belang van de scheepvaartveiligheid is gewaarborgd; en
- b.
de belangen van het uitoefenen van defensietaken en van het veilig kunnen verrichten van de daarop betrekking hebbende activiteiten zijn gewaarborgd.
7.
Voor mijnbouwlocatieactiviteiten die bestaan uit het gebruiken van een locatie voor het plaatsen van een mijnbouwinstallatie houdt deze plicht in ieder geval ook in dat:
- a.
het belang van de elektriciteitsopwekking met behulp van wind in een windpark is gewaarborgd; en
- b.
zichthinder veroorzaakt door nieuwe mijnbouwinstallaties wordt geminimaliseerd.
8.
Voor wateronttrekkingsactiviteiten houdt deze plicht in ieder geval in dat nadelige gevolgen voor de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk worden voorkomen of beperkt.