Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2009/138/EG betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II)
Artikel 239 Dochterondernemingen van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming: niet-naleving van het solvabiliteits- en minimumkapitaalvereiste
Geldend
Geldend vanaf 23-05-2014
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-01-2016.
- Bronpublicatie:
16-04-2014, PbEU 2014, L 153 (uitgifte: 22-05-2014, regelingnummer: 2014/51/EU)
- Inwerkingtreding
23-05-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-04-2014, PbEU 2014, L 153 (uitgifte: 22-05-2014, regelingnummer: 2014/51/EU)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verzekeringsrecht / Algemeen
Verzekeringsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
In geval van niet-naleving van het solvabiliteitskapitaalvereiste en onverminderd artikel 138 doet de toezichthoudende autoriteit die aan de dochteronderneming vergunning heeft verleend, het college van toezichthouders onverwijld het saneringsplan toekomen dat de dochteronderneming heeft ingediend om binnen zes maanden na de constatering dat het solvabiliteitskapitaalvereiste niet wordt nageleefd, het in aanmerking komend eigen vermogen ter dekking van het solvabiliteitskapitaalvereiste weer op peil te brengen of haar risicoprofiel zodanig te verlagen dat het solvabiliteitskapitaalvereiste weer wordt nageleefd.
Het college van toezichthouders doet alles wat in zijn vermogen ligt om tot overeenstemming te komen over het voorstel van de toezichthoudende autoriteit met het oog op de goedkeuring van het herstelplan binnen vier maanden na de datum waarop voor het eerst is geconstateerd dat het solvabiliteitskapitaalvereiste niet wordt nageleefd.
Indien geen overeenstemming wordt bereikt, beslist de toezichthoudende autoriteit die aan de dochteronderneming vergunning heeft verleend over de goedkeuring van het saneringsplan, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de standpunten en voorbehouden van de andere toezichthoudende autoriteiten in het college van toezichthouders.
2.
Indien de toezichthoudende autoriteit die aan de dochteronderneming vergunning heeft verleend, volgens artikel 136 een verslechtering van de financiële omstandigheden constateert, stelt hij het college van toezichthouders onverwijld in kennis van de voorgestelde maatregelen. Behalve in noodsituaties moeten de te nemen maatregelen worden besproken in het college van toezichthouders.
Het college van toezichthouders doet alles wat in zijn vermogen ligt om tot overeenstemming te komen over het voorstel over de voorgestelde maatregelen die genomen moeten worden binnen één maand na het tijdstip van inkennisstelling.
Indien geen overeenstemming wordt bereikt, beslist de toezichthoudende autoriteit die aan de dochteronderneming vergunning heeft verleend, over de goedkeuring van de voorgestelde maatregelen, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de standpunten en voorbehouden van de andere toezichthoudende autoriteiten in het college van toezichthouders.
3.
In geval van niet-naleving van het minimumkapitaalvereiste en onverminderd artikel 139 doet de toezichthoudende autoriteit die aan de dochteronderneming vergunning heeft verleend, het college van toezichthouders onverwijld het financieel kortetermijnplan dat de dochteronderneming heeft ingediend toekomen om binnen drie maanden na de datum waarop voor het eerst wordt vastgesteld dat het minimumkapitaalvereiste niet wordt nageleefd, het in aanmerking komend eigen vermogen ter dekking van het minimumkapitaalvereiste weer op peil te brengen of haar risicoprofiel zodanig te verlagen dat het minimumkapitaalvereiste weer wordt nageleefd. Ook het college van toezichthouders moet in kennis worden gesteld van alle maatregelen die worden genomen om toe te zien op de naleving van het minimumkapitaalvereiste op het niveau van de dochteronderneming.
4.
De toezichthoudende autoriteit of de groepstoezichthouder kan de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 naar de EIOPA doorverwijzen en om haar bijstand verzoeken indien zij het oneens zijn over een van de volgende elementen:
- a)
over de goedkeuring van het saneringsplan, inclusief een verlenging van de herstelperiode, binnen de in lid 1 bedoelde termijn van vier maanden; of
- b)
over de goedkeuring van de voorgestelde maatregelen binnen de in lid 2 bedoelde termijn van één maand,
In die gevallen, mag de EIOPA handelen overeenkomstig de haar bij dat artikel toegekende bevoegdheden en neemt zij haar besluit binnen één maand na de doorverwijzing.
De zaak wordt niet naar de EIOPA doorverwezen indien:
- a)
na het einde van de in de eerste alinea bedoelde termijn van respectievelijk vier maanden of één maand;
- b)
nadat in het college overeenstemming werd bereikt overeenkomstig lid 1, tweede alinea, of lid 2, tweede alinea;
- c)
noodsituaties als bedoeld in lid 2.
De termijn van respectievelijk vier maanden of één maand wordt als verzoeningsperiode in de zin van artikel 19, lid 2, van die verordening beschouwd.
De toezichthoudende autoriteit die de dochteronderneming vergunning heeft verleend, schort haar besluit op en wacht het besluit af dat de EIOPA eventueel overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening neemt; vervolgens neemt zij haar definitieve besluit in overeenstemming met het eventuele besluit van de EIOPA. Het besluit wordt als definitief erkend en wordt door de betrokken toezichthoudende autoriteiten toegepast.
Het besluit bevat een volledige opgaaf van de redenen waarop het is gebaseerd.
Het besluit wordt voorgelegd aan de dochteronderneming en het college van toezichthouders.