Einde inhoudsopgave
Binnenvaartpolitiereglement
Artikel 4.07 Gebruik van en uitrusting met een Inland AIS apparaat.
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2017
- Bronpublicatie:
23-08-2016, Stb. 2016, 325 (uitgifte: 12-09-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-08-2016, Stb. 2016, 325 (uitgifte: 12-09-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
1.
Een schip dat vaart op een vaarweg van CEMT-klasse I of hoger, moet zijn uitgerust met een Inland AIS-apparaat als bedoeld in artikel 7.06, derde lid, van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995. Het Inland AIS-apparaat moet goed functioneren.
De eerste volzin is niet van toepassing op de volgende schepen:
- a.
schepen van duwstellen en gekoppelde samenstellen, met uitzondering van het schip dat hoofdzakelijk voor het voortbewegen zorgt;
- b.
kleine schepen, met uitzondering van:
- 1°
schepen van de politie die met een radarapparaat zijn uitgerust, en
- 2°
schepen die van een certificaat overeenkomstig het Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995 of een krachtens dat reglement gelijkwaardig erkend certificaat zijn voorzien;
- c.
duwbakken en drijvende werktuigen zonder eigen mechanische middelen tot voortbeweging.
2.
Het Inland AIS-apparaat moet permanent ingeschakeld zijn en de ingevoerde gegevens moeten op ieder moment met de werkelijke gegevens van het schip of samenstel overeenkomen.
De eerste volzin geldt niet,
- a.
indien de bevoegde autoriteit een uitzondering voor wateren die bouwkundig van het vaarwater zijn gescheiden, heeft toegestaan;
- b.
voor schepen van de politie, ingeval het verzenden van AIS-gegevens het uitvoeren van politieopdrachten in gevaar kan brengen;
- c.
voor schepen die stilliggen langs een vaarweg van CEMT-klasse II of lager,
Schepen bedoeld in het eerste lid, derde volzin, onderdeel a, moeten aan boord aanwezige Inland AIS-apparatuur uitschakelen, zolang deze schepen deel van het samenstel zijn.
3.
Er moeten minstens de volgende gegevens overeenkomstig hoofdstuk 2 van de bijlage van Verordening (EG) nr. 415/2007 van de Commissie van 13 maart 2007 inzake de technische specificaties voor tracking- en tracingsystemen voor schepen overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap (PbEU L 105) worden gezonden:
- a.
User Identifier (Maritime Mobile Service Identity, MMSI, Radio Call Sign);
- b.
naam van het schip;
- c.
scheeps- of samensteltype;
- d.
Uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI) of, voor zeeschepen voor zover geen ENI werd toegekend, het IMO-nummer;
- e.
lengte over alles van het schip of het samenstel met een nauwkeurigheid van 0,1 m overeenkomstig bijlage 4;
- f.
breedte over alles van het schip of het samenstel met een nauwkeurigheid van 0,1 m overeenkomstig bijlage 4;
- g.
positie (WGS 84);
- h.
snelheid over de grond;
- i.
koers over de grond;
- j.
tijd van de elektronische positiebepaling;
- k.
vaarstatus overeenkomstig bijlage 4;
- l.
referentiepunt voor de positie-informatie op het schip met de nauwkeurigheid van 1 m overeenkomstig bijlage 4;
4.
De schipper moet de volgende gegevens bij wijzigingen onmiddellijk actualiseren:
- a.
lengte over alles van het schip of het samenstel met een nauwkeurigheid van 0,1 m overeenkomstig bijlage 4;
- b.
breedte over alles van het schip of het samenstel met een nauwkeurigheid van 0,1 m overeenkomstig bijlage 4;
- c.
samensteltype;
- d.
vaarstatus overeenkomstig bijlage 4;
- e.
referentiepunt voor de positie-informatie op het schip met een nauwkeurigheid van 1 m overeenkomstig bijlage 4.
5.
Een klein schip dat AIS gebruikt, mag uitsluitend een Inland AIS-apparaat als bedoeld in artikel 7.06, derde lid, van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995, een krachtens de IMO-voorschriften typegoedgekeurd AIS-apparaat van klasse A of een AIS-apparaat van klasse B gebruiken. AIS-apparatuur van klasse B moet aan de dienovereenkomstige eisen van Aanbeveling ITU-R.M 1371, aan Richtlijn 1999/5/EG (R&TTE-richtlijn) en aan de internationale norm IEC 62287-1 of 2 (inclusief DSC kanaalmanagement) voldoen. Het AIS-apparaat moet goed functioneren en de in het AIS-apparaat ingevoerde gegevens moeten op ieder moment met de werkelijke gegevens van het schip of samenstel overeenkomen.
6.
Een klein schip waaraan geen uniek Europees scheepsidentificatienummer is toegekend, hoeft de gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdeel d, niet over te dragen.
7.
Een varend klein schip dat AIS gebruikt, moet bovendien zijn uitgerust met een marifooninstallatie voor het schip-schip verkeer die goed functioneert en voor ontvangst is ingeschakeld.
8.
Op de in bijlage 4 aangewezen vaarwegen mag een schip zijn uitgerust met een krachtens de IMO-voorschriften typegoedgekeurd AIS-apparaat van klasse A. Het AIS-apparaat van klasse A moet ingeschakeld zijn wanneer een schip niet is uitgerust met een Inland AIS-apparaat.
9.
Ingeval een zeegaand schip is uitgerust met een Inland AIS-apparaat, is dit permanent ingeschakeld en zijn de leden 1, 2, 3 en 4 van overeenkomstige toepassing.