Einde inhoudsopgave
Besluit algemene rechtspositie politie
Artikel 4
Geldend
Geldend van 01-01-2021 tot 01-01-2026
- Bronpublicatie:
15-12-2020, Stb. 2020, 534 (uitgifte: 22-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-12-2020, Stb. 2020, 534 (uitgifte: 22-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Politierecht / Bijzondere onderwerpen
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Een aanstelling van een ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en een vrijwillige ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, kan in tijdelijke dienst plaatsvinden:
- a.
voor een proeftijd van één jaar, zonodig in bijzondere gevallen op aanvraag van de ambtenaar met één jaar te verlengen en zonodig ambtshalve te verlengen met de tijd, gedurende welke de ambtenaar de proeftijd niet in werkelijke dienst heeft doorgebracht;
- b.
ter vervanging van een wegens ziekte of uit anderen hoofde afwezige ambtenaar, met dien verstande dat de vrijwillige ambtenaar slechts een andere vrijwillige ambtenaar kan vervangen;
- c.
ter uitvoering van werkzaamheden van kennelijk tijdelijk karakter;
- d.
indien het een ambtenaar betreft die in dienst wordt genomen als leerling ter opleiding tot een functie binnen de politieorganisatie dan wel in verband met zijn verdere praktische opleiding of vorming, of
- e.
indien een wijziging in de taak van het betrokken dienstvak is voorgenomen;
- f.
indien de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt;
- g.
indien de ambtenaar, onverminderd het bepaalde in artikel 6, direct voorafgaand aan de aanstelling een vrijwillige ambtenaar was;
- h.
voor een andere dan in onderdeel a tot en met g genoemde reden.
2.
Zodra de omstandigheid die leidde tot een aanstelling in tijdelijke dienst als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, d en e, zich niet meer voordoet, wordt de desbetreffende ambtenaar zo mogelijk in vaste dienst aangesteld.
3.
In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c, g en h, wordt de ambtenaar in vaste dienst aangesteld vanaf de dag waarop:
- a.
aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden;
- b.
meer dan drie aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van ten hoogste zes maanden.
4.
Over een tijdelijke aanstelling op grond van het eerste lid, onderdeel h, voor een functie in het domein uitvoering, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling vaststelling LFNP, wint het bevoegd gezag vooraf een advies in van een door hem in te stellen paritaire commissie.
5.
Indien het advies, bedoeld in het vierde lid, niet positief is, kan de in het eerste lid bedoelde aanstelling slechts plaatsvinden indien hierover in het overleg GOKB, bedoeld in artikel 1 van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994, overeenstemming is bereikt.