Einde inhoudsopgave
Besluit lijfrenten in de winstsfeer (verzamelbesluit)
9.1 Overdracht van een stamrecht aan een andere verzekeraar
Geldend
Geldend vanaf 26-01-2022. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 17-12-2021
- Bronpublicatie:
17-12-2021, Stcrt. 2022, 690 (uitgifte: 25-01-2022, regelingnummer: 2021-236684)
- Inwerkingtreding
26-01-2022, terugwerkend tot: 17-12-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-12-2021, Stcrt. 2022, 690 (uitgifte: 25-01-2022, regelingnummer: 2021-236684)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Winst
Bij het niet-nakomen van de voorwaarden die zijn gesteld voor toepassing van de stamrechtvrijstelling in artikel 19 (oud) Wet IB 1964 en voor de onbelaste afneming van de oudedagsreserve bij het bedingen van een stamrecht in 44j (oud) Wet IB 1964, is een sanctiebepaling van toepassing (IB ’64-sanctie en Vpb-sanctie). Met ingang van 1 januari 1992 zijn artikel 19 (oud) en artikel 44j, derde lid (oud), Wet IB 1964 vervallen. Voor rechten op periodieke uitkeringen of verstrekkingen waarop één van deze bepalingen is toegepast, bleven deze artikelen en tevens de met ingang van die datum vervallen IB ’64-sanctie van toepassing (artikel 80b Wet IB 1964). Er is een overgangsbepaling opgenomen voor de heffing van inkomstenbelasting, zodat ook onder de Wet IB 2001 de sanctiebepaling van kracht blijft (hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel N, van de Invoeringswet).
Deze sanctiebepalingen treden onder meer in werking wanneer degene van wie het stamrecht is bedongen, de stamrechtverplichting overdraagt aan een derde. De overdrager voldoet dan namelijk niet langer aan de voorwaarde dat hij de verplichting tot het doen van uitkeringen geheel rekent tot zijn ondernemingsvermogen (artikel 59a (oud), eerste lid, Wet IB 1964 en artikel 23a (oud), eerste lid, Wet Vpb 1969).
Ik ben bevoegd om bovengenoemde sanctiebepalingen achterwege te laten op grond van het tweede lid van artikel 59a (oud) Wet IB 1964 en het tweede lid van artikel 23a (oud) Wet Vpb 1969.
Voor de volledigheid wijs ik erop dat de mij hier verleende ontheffingsbevoegdheid door de wetgever niet beperkt wordt tot situaties waarin – kort gezegd – de overdracht van de verplichting door de verzekeraar plaatsvindt in verband met de overdracht van zijn onderneming. Mijn ontheffingsbevoegdheid is hier dan ook uitdrukkelijk ruimer dan die mij is verleend in artikel 3.134, zesde lid, Wet IB 2001 voor – kort gezegd – stamrechten vanaf 1992 (hierboven beschreven in onderdeel 3.2).
Goedkeuring
Ik machtig de betrokken inspecteurs verzoeken in hiervoor vermelde situaties in te willigen, indien de overnemer de verplichting, voor zover deze bij hem is ondergebracht, rekent tot het vermogen van zijn binnen Nederland gedreven onderneming of van het binnen Nederland gedreven gedeelte van zijn onderneming.
De onderhavige machtiging geldt niet voor gevallen van overdracht van een stamrechtverplichting aan een beleggingsinstelling in de zin van artikel 28 Wet Vpb 1969.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:
- a.
De overdracht van de stamrechtverplichting vindt plaats op zakelijke basis, dit ter beoordeling van de inspecteur.
- b.
In de stamrechtverplichting als zodanig wordt bij de gehele of gedeeltelijke overdracht geen enkele wijziging aangebracht, behalve voor zover bij gelegenheid van een overdracht van een verplichting inzake een gerichte lijfrente aan een verzekeraar, die gerichte lijfrente op grond van de oorspronkelijke stamrechtovereenkomst wordt omgezet in een recht op een al dan niet direct ingaande lijfrente. Onder een ‘gerichte lijfrente’ is daarbij te verstaan een lijfrenteverzekering waarbij de kring van gerechtigden is bepaald doch de grootte van de (nog niet ingegane) uitkeringen nog niet vaststaat. Een omzetting die geldt als voortzetting bedoeld in onderdeel 9.3.1 of 9.3.2 van dit besluit is eveneens toegestaan.
- c.
De overnemende partij verklaart schriftelijk tegenover de inspecteur onder wie de overdragende partij ressorteert, ermee akkoord te gaan voor de toepassing van artikel 23a (oud) Wet Vpb 1969 juncto het vervallen artikel 19, derde lid, onderdeel d, Wet IB 1964 te worden beschouwd als degene van wie het desbetreffende stamrecht is bedongen voor zover de stamrechtverplichting bij haar is ondergebracht. Dit binnen een door de inspecteur te stellen termijn.
Voor de overige gevallen van overdracht van een stamrechtverplichting dienen belanghebbenden een eventueel verzoek om de heffing van belasting achterwege te laten, te richten aan Belastingdienst / Corporate Dienst Vaktechniek, Brieven en beleidsbesluiten / VPB-winst, Postbus 20201, 2500 EE Den Haag.
Voor de duidelijkheid merk ik tot slot van dit onderdeel op dat de beschreven werkwijze meebrengt dat ook situaties waarin de overdracht van de verplichting geen onderdeel is van – kort gezegd- de overdracht van een onderneming, door de inspecteur kunnen worden afgedaan (mits wordt voldaan aan de boven beschreven voorwaarden voor afdoening door de inspecteur).