Einde inhoudsopgave
Beschikking 2000/520/EG overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, betreffende de gepastheid van de bescherming geboden door de Veiligehavenbeginselen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de daarmee verband houdende Vaak gestelde vragen, die door het ministerie van Handel van de Verenigde Staten zijn gepubliceerd
Bijlage III Veilige haven: overzicht rechtshandhaving
Geldend
Geldend vanaf 25-08-2000
- Redactionele toelichting
De datum van inwerkingtreding is de datum van het Publicatieblad.
- Bronpublicatie:
26-07-2000, PbEG 2000, L 215 (uitgifte: 25-08-2000, regelingnummer: 200/520/EG)
- Inwerkingtreding
25-08-2000
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-07-2000, PbEG 2000, L 215 (uitgifte: 25-08-2000, regelingnummer: 200/520/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Bevoegdheden van de centrale overheid en de staten op het gebied van oneerlijke en misleidende praktijken en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer
In dit memorandum wordt een beeld gegeven van de bevoegdheden van de Federal Trade Commission (FTC) in het kader van sectie 5 van de Federal Trade Commission Act (15 U.S.C. §§ 41–58, zoals gewijzigd) om maatregelen te nemen tegen organisaties die persoonlijke informatie niet beschermen, ondanks hun verklaringen en/of verplichtingen dat wel te doen. Ook wordt aandacht besteed aan de uitzonderingen op deze bevoegdheden en aan andere instanties van de centrale overheid of de staten die maatregelen kunnen nemen wanneer de FTC daartoe niet bevoegd is (1).
De bevoegdheid van de FTC bij oneerlijke en misleidende praktijken
Volgens sectie 5 van de Federal Trade Commission Act zijn ‘oneerlijke of misleidende handelingen of praktijken in of in verband met de handel’ illegaal. 15 U.S.C. § 45(a)(1). Sectie 5 verleent de FTC volmacht om dergelijke handelingen en praktijken te voorkomen. 15 U.S.C. § 45(a)(2). De FTC kan na een formele behandeling van de zaak het laakbare gedrag verbieden. 15 U.S.C. § 45(b). In het openbaar belang kan de FTC eventueel ook bij een districtsrechtbank vragen om een tijdelijke beperking of een tijdelijk of permanent verbod. 15 U.S.C. § 53(b). In gevallen waarin de oneerlijke of misleidende handelingen of praktijken wijdverbreid zijn, of wanneer zij terzake al een verbod heeft uitgevaardigd, kan zij een administratieve beslissing afkondigen om dergelijke handelingen of praktijken in het algemeen te verbieden. 15 U.S.C. § 57a.
Niet-naleving van een voorschrift van de FTC kan bestraft worden met een civielrechtelijke boete van maximaal 11 000 USD, waarbij iedere dag dat de overtreding voortduurt een afzonderlijke overtreding vormt (2), 15 U.S.C. § 45(1). Ook degene die bewust een beslissing van de FTC overtreedt, kan voor iedere overtreding worden bestraft met een boete van 11 000 USD. 15 U.S.C § 45(m). Handhaving kan worden afgedwongen door het ministerie van Justitie of, indien dit weigert, de FTC. 15 U.S.C. § 56.
De bevoegdheden van de FTC op het gebied van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer
Wanneer de FTC haar bevoegdheden uit hoofde van sectie 5 uitoefent, neemt zij het standpunt in dat een onjuiste verklaring over de reden waarom informatie bij klanten wordt verzameld of hoe de informatie zal worden gebruikt een misleidende praktijk is (3). Zo heeft de FTC in 1998 een klacht tegen GeoCities ingediend omdat dit bedrijf, ondanks verklaringen van het tegendeel, informatie die het op zijn website had verzameld aan derden bekendmaakte, zodat dezen de consument zonder diens voorafgaande toestemming met reclame konden bestoken (4). FTC-medewerkers hebben ook verklaard dat het verzamelen van persoonlijke informatie bij kinderen en de verkoop en bekendmaking van deze informatie zonder de toestemming van de ouders waarschijnlijk een oneerlijke praktijk is (5).
De voorzitter van de FTC, Robert Pitofsky, wees er in zijn brief van 23 september 1998 aan de heer John Mogg, directeur-generaal bij de Europese Commissie, op dat de bevoegdheid van de FTC om de persoonlijke levenssfeer te beschermen beperkt is wanneer er geen onjuiste verklaring (of in het geheel geen verklaring) is gegeven over de wijze waarop de verzamelde informatie zal worden gebruikt. Bedrijven die van de voorgestelde veilige haven willen profiteren, zullen evenwel moeten verklaren dat zij de door hen verzamelde informatie overeenkomstig de voorgeschreven richtsnoeren zullen beschermen. Wanneer een bedrijf verklaart dat het de privacy van de informatie zal waarborgen en dat vervolgens niet doet, is er dan ook sprake van een onjuiste verklaring en een ‘misleidende praktijk’ in de zin van sectie 5.
Aangezien de bevoegdheden van de FTC alleen betrekking hebben op oneerlijke of misleidende handelingen of praktijken ‘in of in verband met de handel’, is zij niet bevoegd ten aanzien van de verzameling en het gebruik van persoonlijke informatie voor niet-commerciële doeleinden, zoals de inzameling van fondsen voor charitatieve doeleinden. Zie brief Pitofsky, blz. 3. Anders is het gesteld bij het gebruik van persoonlijke informatie bij commerciële transacties. Wanneer een werkgever bijvoorbeeld persoonlijke informatie over zijn werknemers aan een direct-marketingbedrijf verkoopt, valt deze transactie wel onder sectie 5.
Uitzonderingen op sectie 5
Sectie 5 noemt uitzonderingen op de bevoegdheden van de FTC over oneerlijke of misleidende handelingen of praktijken met betrekking tot:
- —
financiële instellingen (banken, spaarbanken, kredietinstellingen);
- —
telecommunicatiebedrijven en algemene binnenlandsvervoerbedrijven;
- —
luchtvaartmaatschappijen; en
- —
de vee- en vleeshandel.
Zie 15 U.S.C, § 45(a)(2). Hieronder bespreken we iedere uitzondering, met de regulerende autoriteit die in de plaats van de FTC treedt.
Financiële instellingen (6)
De eerste uitzondering heeft betrekking op ‘banken en spaarbanken zoals gedefinieerd in sectie 18(f)(3) [15 U.S.C. § 57a(f)(3)]’ en ‘federale kredietinstellingen zoals gedefinieerd in sectie 18(f)(4) [15 U.S.C. § 57a(f)(4)]’ (7). Deze financiële instellingen vallen in plaats daarvan onder regelingen van respectivelijk[lees: respectievelijk] de Federal Reserve Board, het Office of Thrift Supervision (8) en de National Credit Union Administration Board. Zie 15 U.S.C. § 57a(f). Deze regulerende instanties moeten voorschriften geven die nodig zijn om oneerlijke of misleidende praktijken van deze financiële instellingen te voorkomen (9) en moeten een afzonderlijke afdeling oprichten voor de behandeling van klachten van consumenten. 15 U.S.C. § 57a(f)(1). Ten slotte vloeien bevoegdheden op het gebied van de rechtshandhaving voort uit sectie 8 van de Federal Deposit Insurance Act (12 U.S.C. § 1818) voor banken en spaarbanken en uit de secties 120 en 206 van de Federal Credit Union Act voor federale kredietinstellingen. 15 U.S.C. §§ 57a(f)(2)–(4).
Hoewel het verzekeringswezen in de lijst van uitzonderingen in sectie 5 niet specifiek wordt genoemd, laat de McCarran-Ferguson Act (15 U.S.C. § 1011 e.v.) de regulering van het verzekeringswezen in het algemeen over aan de afzonderlijke staten (10). Ingevolge sectie 2(b) van de McCarran-Ferguson Act kan federaal recht een regulering van een staat niet buiten werking stellen, hieraan geen afbreuk doen, noch in de plaats van een dergelijke regeling treden ‘tenzij die federale wet specifiek betrekking heeft op het verzekeringswezen’. 15 U.S.C. § 1012(b). De bepalingen van de FTC Act hebben evenwel betrekking op het verzekeringswezen ‘voorzover dit niet in de wet van een staat is geregeld’. Id. De McCarran-Ferguson Act voegt zich alleen naar de wetgeving van de staten met betrekking tot ‘het verzekeringswezen’. De FTC behoudt dus nog bevoegdheden over oneerlijke of misleidende praktijken van verzekeringsmaatschappijen wanneer dit niet op het verzekeringswezen betrekking heeft. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer verzekeraars persoonlijke informatie over hun polishouders verkopen aan direct-marketingbedrijven voor andere dan verzekeringsproducten (11).
Algemene vervoerbedrijven
De tweede uitzondering van sectie 5 betreft algemene vervoerbedrijven waarop de wetgeving ter regulering van de handel van toepassing is. 15 U.S.C. § 45(a)(2). In dit geval gaat het hierbij om subtitel IV van titel 49 van de United States Code en om de Communications Act van 1934 (47 U.S.C. § 151 e.v.) (de Communications Act). Zie 15 U.S.C. § 44.
49 U.S.C. subtitel IV (Interstate Transportation) heeft betrekking op het vervoer per spoor, over de weg en over water en op makelaars, expeditiebedrijven en exploitanten van pijpleidingen. 49 U.S.C. § 10101 e.v. Al deze algemene vervoerbedrijven worden gereguleerd door de Surface Transportation Board, een onafhankelijk agentschap binnen het ministerie van Vervoer. 49 U.S.C. §§ 10501, 13501 en 15301. In ieder geval mag het vervoerbedrijf geen informatie openbaar maken over de aard, de bestemming en andere aspecten van zijn vracht, die ten koste van de verzender zou kunnen worden gebruikt. Zie 49 U.S.C. §§ 11904, 14908 en 16103. Deze bepalingen hebben betrekking op informatie over de vracht en dus niet over persoonlijke informatie over de verzender die geen verband houdt met de vracht.
In de Communications Act wordt bepaald dat de nationale en internationale handel in draadgebonden en draadloze communicatie wordt geregeld door de Federal Communications Commission (FCC). Zie 47 U.S.C. §§ 151 en 152. De Communications Act heeft niet alleen betrekking op algemene telecommunicatiemaatschappijen, maar ook op radio-, televisie- en kabelbedrijven die niet algemeen zijn en als zodanig niet in aanmerking komen voor de uitzondering van sectie 5 van de FTC Act. De FTC is derhalve bevoegd onderzoek te doen naar oneerlijke en misleidende praktijken van deze maatschappijen, terwijl de FCC tegelijkertijd zijn eigen onafhankelijke bevoegdheden terzake kan uitoefenen.
Krachtens de Communications Act is iedere telecommunicatiemaatschappij, waaronder ook lokale telefooncentrales, verplicht informatie over hun klanten vertrouwelijk te behandelen (12). 47 U.S.C. § 222(a). Afgezien van deze algemene bevoegdheden ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer werd de Communications Act gewijzigd bij de Cable Communications Policy Act van 1984 (de Cable Act), 47 U.S.C. § 521 e.v., om kabelexploitanten te verplichten tot een vertrouwelijke behandeling van ‘persoonlijk identificeerbare informatie’ over kabelabonnees. 47 U.S.C. § 551 (13). De Cable Act beperkt het verzamelen van persoonlijke informatie door kabelexploitanten en verplicht hen hun abonnees in kennis te stellen van de aard van de verzamelde informatie en van de wijze waarop deze wordt gebruikt. De Cable Act geeft de abonnees recht op toegang tot informatie over zichzelf en eist van de kabelexploitanten dat deze informatie die niet langer nodig is, vernietigt.
De Communications Act machtigt de FCC deze twee privacybepalingen te handhaven, hetzij op eigen initiatief, hetzij naar aanleiding van een klacht (14). 47 U.S.C. §§ 205, 403; id. § 208. Indien de FCC vaststelt dat een telecommunicatiemaatschappij (of een kabelexploitant) de privacybepalingen van sectie 222 of sectie 551 heeft geschonden, heeft zij in wezen de keus uit drie mogelijke acties. In de eerste plaats kan de FCC, na de partijen te hebben gehoord en de overtreding te hebben vastgesteld, de maatschappij verplichten tot een schadevergoeding (15). 47 U.S.C. § 209. Zij kan de maatschappij echter ook opdragen op te houden met de laakbare praktijken of omissies. 47 U.S.C. § 205(a). Ten slotte kan de Commissie de betrokken maatschappij ertoe verplichten iedere regeling of praktijk die de FCC mocht voorschrijven in acht te nemen en na te leven. Id.
Particulieren die van mening zijn dat een telecommunicatiemaatschappij of kabelexploitant de desbetreffende bepalingen van de Communications Act of de Cable Act heeft overtreden, kunnen een klacht bij de FCC indienen of een zaak direct aan een federale districtsrechtbank voorleggen. 47 U.S.C. § 207. Een klager die in een zaak tegen een telecommunicatiemaatschappij over het niet-beschermen van informatie over klanten in het kader van de ruimere sectie 222 van de Communications Act van een federaal gerecht gelijk krijgt, kan een schadevergoeding krijgen en ook kunnen zijn advocaatkosten worden vergoed. 47 U.S.C. § 206. Een klager die in het kader van de speciaal op kabelexploitanten van toepassing zijnde sectie 551 van de Cable Act wegens een vermeende inbreuk op de privacy een rechtsvordering indient, kan behalve een vergoeding van de feitelijke schade en van zijn advocaatkosten ook nog een als straf bedoelde schadevergoeding en een redelijke vergoeding van zijn procedurekosten krijgen. 47 U.S.C. § 551(f).
De FCC heeft gedetailleerde regels ter uitvoering van sectie 222 vastgesteld. Zie 47 CFR 64.2001–2009. Deze bevatten specifieke waarborgen ter bescherming van netwerkinformatie over klanten tegen ongeoorloofde toegang. De voorschriften verlangen van telecommunicatiebedrijven dat ze:
- —
softwaresystemen ontwikkelen en gebruiken waarin de kennisgevings-/goedkeuringsstatus van een klant wordt aangegeven wanneer het dossier van de klant voor het eerst op het scherm komt;
- —
een elektronisch ‘controlespoor’ aanhouden om na te gaan wie wanneer en waarom toegang heeft gehad tot het dossier van de klant;
- —
hun medewerkers opleiden in het geautoriseerde gebruik van netwerkinformatie over klanten en bruikbare disciplinaire maatregelen vaststellen;
- —
procedures instellen om bij externe marketing op de naleving toe te zien; en
- —
de FCC jaarlijks in kennis stellen van de wijze waarop zij deze regels naleven.
Luchtvaartmaatschappijen
Sectie 5 van de FTC Act is evenmin van toepassing op Amerikaanse en buitenlandse luchtvaartmaatschappijen waarop de Federal Aviation Act van 1958 van toepassing is. Zie 15 U.S.C. § 45(a)(2). Dit omvat ieder bedrijf dat nationaal of internationaal goederen- of reizigersvervoer of postvervoer door de lucht aanbiedt. Zi 49[lees: Zie 49] U.S.C. § 40102. Voor luchtvaartmaatschappijen is het ministerie van Vervoer bevoegd. De minister van Vervoer kan actie ondernemen ter voorkoming van oneerlijke, misleidende, uitbuiting veroorzakende of concurrentiebelemmerende praktijken in het luchtvervoer. 49 U.S.C. § 40101(a)(9). Wanneer dit in het openbaar belang is, kan hij ook nagaan of een Amerikaanse of buitenlandse luchtvaartmaatschappij of een reisbureau oneerlijke of misleidende praktijken uitvoert. 49 U.S.C. § 41712. Na de partijen te hebben gehoord kan de minister van Vervoer bevelen de illegale praktijk stop te zetten. Id. Voorzover onze kennis reikt, is deze bevoegdheid nooit uitgeoefend in het kader van de bescherming van persoonlijke informatie over luchtvaartreizigers (16).
Twee bepalingen ter bescherming van persoonlijke informatie zijn in specifieke contexten op luchtvaartmaatschappijen van toepassing. Ten eerste beschermt de Federal Aviation Act de persoonlijke levenssfeer van degenen die als piloot solliciteren. Zie 49 U.S.C. § 44936(f). Weliswaar mogen luchtvaartmaatschappijen een dossier over het arbeidsleven van de sollicitant aanleggen, maar de wet geeft de sollicitant het recht te weten dat een dossier is opgevraagd, toestemming te geven voor het verzoek, onnauwkeurigheden te corrigeren en te verlangen dat het dossier alleen wordt bekendgemaakt aan degenen die bij zijn aanwerving betrokken zijn. Ten tweede verlangen de voorschriften van het ministerie van Vervoer dat informatie over de passagierslijst die ten behoeve van de overheid wordt verzameld voor gebruik in geval van een vliegramp, geheim wordt gehouden en alleen wordt bekendgemaakt aan het ministerie van Buitenlandse Zaken, de National Transportation Board (op verzoek van de National Transportation Safety Board) en het ministerie van Vervoer. 14 CFR part 243, § 243.9(c) (zoals toegevoegd bij 63 FR 8258).
Vee- en vleeshandel
Volgens de Packers and Stockyards Act van 1921 (7 U.S.C. § 181, e.v.) is het handelaren in vee, vlees, vleeswaren, niet-industrieel bewerkte producten van vee, alsmede pluimveehandelaren met betrekking tot levend pluimvee verboden oneerlijke, onterecht discriminerende of misleidende praktijken of middelen te gebruiken of zich hiermee in te laten. 7 U.S.C. § 192(a); zie ook 7 U.S.C. § 213(a) (waarin oneerlijke, onterecht discriminerende of misleidende praktijken of middelen met betrekking tot vee verboden zijn). De minister van Landbouw is als eerste verantwoordelijk voor de handhaving van deze bepalingen, terwijl de FTC bevoegd is voor detailhandeltransacties en transacties met betrekking tot de pluimvee-industrie. 7 U.S.C. § 227(b)(2).
Het is niet duidelijk of de minister van Landbouw het feit dat een vee- of vleeshandelaar de persoonlijke levenssfeer niet in overeenstemming met zijn verklaringen dienaangaande beschermt als een misleidende praktijk in de zin van de Packers and Stockyards Act zal beschouwen. De uitzondering van sectie 5 is evenwel alleen dan op particulieren, partnerschappen of vennootschappen van toepassing wanneer op hen de Packers and Stockyards Act van toepassing is. Indien de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in het kader van de Packers and Stockyards Act geen thema is, is de uitzondering van sectie 5 wellicht niet van toepassing en zijn vee- en vleeshandelaren in dat opzicht onderworpen aan de bevoegdheden van de FTC.
Bevoegdheid van de staten bij oneerlijke en misleidende praktijken
Volgens een analyse van FTC-medewerkers beschikken alle 50 staten plus het District of Columbia, Guam, Puerto Rico en de Amerikaanse Maagdeneilanden ter voorkoming van oneerlijke of misleidende handelspraktijken over wetten die min of meer vergelijkbaar zijn met de Federal Trade Commission Act (FTC Act). FTC fact sheet, herdrukt in Comment, Consumer Protection: The Practical Effectiveness of State Deceptive Trade Practices Legislation, 59 Tul. L. Rev. 427 (1984). Een regulerende instantie is altijd bevoegd door middel van een dagvaarding of een civielrechtelijk verzoek terzake onderzoek te verrichten, van organisaties de garantie te verlangen dat zij de voorschriften vrijwillig naleven, bevel te geven bepaalde praktijken stop te zetten en om gerechtelijke bevelen te verkrijgen ter voorkoming van het gebruik van oneerlijke, onredelijke of misleidende handelspraktijken. Id. In 46 staten hebben particulieren de mogelijkheid om de werkelijke, een dubbele, een drievoudige of bij wijze van straf een zeer hoge schadevergoeding te eisen en in sommige gevallen ook vergoeding van de kosten en de honoraria van de advocaat. Id.
De Deceptive and Unfair Trade Practices Act uit Florida geeft de procureur-generaal bijvoorbeeld de bevoegdheid onderzoek te doen naar en civielrechtelijke procedures te beginnen wegens oneerlijke concurrentiemethoden en oneerlijke, onredelijke en misleidende handelspraktijken, waaronder onjuiste of misleidende advertenties, misleidende franchise- of zakelijke mogelijkheden, frauduleuze telemarketing en piramideprogramma's. Zie ook N.Y. General Business Law § 349 (waarbij oneerlijke handelingen en misleidende praktijken bij het zakendoen worden verboden).
Een enquête die dit jaar door de National Association of Attorneys General (NAAG) is gehouden, bevestigt deze bevindingen. De 43 staten die hebben geantwoord hebben allemaal ‘mini-FTC’-wetgeving of andere wetgeving die een vergelijkbare bescherming biedt. Bij dezelfde enquête gaven 39 staten aan dat zij klachten in ontvangst kunnen nemen van niet-ingezetenen. Ten aanzien van de particuliere levenssfeer van de consument in het bijzonder hebben 37 van de 41 staten die hebben geantwoord, aangegeven dat ze zouden reageren op klachten dat een bedrijf dat onder hun bevoegdheid valt, zich niet aan zijn eigen verklaringen ten aanzien van het privacybeleid zou houden.
Voetnoten
We gaan hier niet in op alle federale wetten waarin de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in een specifieke context aan de orde komt of op de wetten van de staten en het ongeschreven recht die van toepassing zijn. Tot de federale wetgeving waarin de verzameling en het gebruik van persoonlijke informatie voor commerciële doeleinden worden geregeld, behoren onder meer de Cable Communications Policy Act (47 U.S.C. § 551), de Driver's Privacy Protection Act (18 U.S.C. § 2721), de Electronic Communications Privacy Act (18 U.S.C. § 2701 e.v.), de Electronic Funds Transfer Act (15 U.S.C. §§ 1693, 1693m), de Fair Credit Reporting Act (15 U.S.C. § 1681 e.v.), de Right to Financial Privacy Act (12 U.S.C. § 3401 e.v.), de Telephone Consumer Protection Act (47 U.S.C. § 227) en de Video Privacy Protection Act (18 U.S.C. § 2710). In vele staten bestaat op deze gebieden soortgelijke wetgeving, zie bv. Mass. Gen Laws ch. 167B, § 16 (waarbij het financiële instellingen wordt verboden financiële gegevens over een klant aan derden bekend te maken zonder dat deze toestemming heeft gegeven en zonder wettelijke procedure), N. Y. Pub. Health Law § 17 (beperking van het gebruik en de bekendmaking van medische of psychiatrische gegevens en toegang tot deze gegevens voor patiënten).
In een dergelijke zaak kan de districtsrechtbank ook maatregelen opleggen waarmee naleving van het FTC-voorschrift kan worden afgedwongen. 15 U.S.C. § 45(1).
‘Misleidende praktijk’ wordt gedefinieerd als een verklaring, een omissie of een handeling die waarschijnlijk tot gevolg heeft dat verstandige consumenten op belangrijke punten worden misleid.
Zie www.ftc.gov/opa/1998/9808/geocitie.htm.
Zie de brief aan Center for Media Education, www.ftc.gov/os/1997/9707/cenmed.htm. Bovendien verleent de Children's Online Privacy Protection Act van 1998 de FTC een specifieke wettelijke bevoegdheid om de verzameling van persoonlijke informatie bij kinderen via websites en door exploitanten van on-linediensten te reguleren. Zie 15 U.S.C. §§ 6501–6506. In het bijzonder verlangt deze wet van de exploitanten dat zij hun voornemen bekendmaken en dat zij controleerbare toestemming van de ouders krijgen voordat ze persoonlijke informatie bij kinderen verzamelen, en deze gebruiken of bekendmaken. Id., § 6502(b). De ouders krijgen in de wet ook een recht van toegang, alsmede het recht om toestemming voor een voortgezet gebruik van de informatie te weigeren. Id.
Op 12 november 1999 heeft President Clinton de Gramm-Leach-Bliley Act ondertekend (Pub. L. 106-102, gecodificeerd in 15 U.S.C. § 6801 e.v.). De wet beperkt de bekendmaking door financiële instellingen van persoonlijke informatie over hun klanten en verlangt van hen onder meer dat ze al hun klanten in kennis stellen van hun privacybeleid en praktijken ten aanzien van het verstrekken van persoonlijke informatie aan geaffilieerde en niet-geaffilieerde bedrijven. De wet machtigt de FTC, de federale bankautoriteiten en andere autoriteiten regelingen vast te stellen om de door de wet vereiste bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten uitvoer te leggen. Deze instanties hebben de hiertoe voorgestelde regelingen uitgevaardigd.
Terminologisch gezien is deze uitzondering niet van toepassing op de aandelensector. Makelaars, handelaars en andere in de effectenhandel werkzame personen vallen, voor wat hun oneerlijke of misleidende handelingen en praktijken betreft, dus zowel onder de jurisdictie van de Securities and Exchange Commission als onder die van de FTC.
De uitzondering in sectie 5 had oorspronkelijk betrekking op de Federal Home Loan Bank Board, die in augustus 1989 in het kader van de Financial Institutions Reform, Recovery and Enforcement Act werd afgeschaft. De functies ervan werden overgenomen door het Office of Thrift Supervision, de Resolution Trust Corporation, de Federal Deposit Insurance Corporation en de Housing Finance Board.
Hoewel financiële instellingen niet langer onder de bevoegdheid van de FTC vallen, bepaalt sectie 5 ook dat wanneer de FTC een regel over oneerlijke of misleidende handelingen of praktijken uitvaardigt, de Financial Regulatory Boards binnen 60 dagen soortgelijke voorschriften moeten goedkeuren. Zie 15 U.S.C. § 57a(f)(1).
‘Het verzekeringswezen en iedere hierbij betrokken persoon is onderworpen aan de wetten van de staten, die betrekking hebben op de regulering of de belastingheffing van de betrokken bedrijven.’ 15 U.S.C. § 1012(a).
De FTC heeft in verschillende contexten jurisdictie gehad over verzekeringsinstellingen. In een geval nam zij maatregelen tegen een bedrijf dat misleidende advertenties plaatste in een staat waar het geen bedrijfsvergunning had. De FTC was bevoegd omdat de regulering van de staat niet van toepassing was daar het bedrijf zich in werkelijkheid buiten de jurisdictie van de staat bevond. Zie FTC v. Travelers Health Association, 362 U.S. 293 (1960).Zeventien staten hebben het door de National Association of Insurance Commissioners (NAIC) opgestelde model voor een ‘Insurance Information and Privacy Protection Act’ goedgekeurd. Deze wet bevat bepalingen over kennisgeving, gebruik, bekendmaking en toegang. Bijna alle staten hebben ook het model van de NAIC voor een ‘Unfair Insurance Practices Act’ goedgekeurd, die specifiek gericht is op oneerlijke handelspraktijken in het verzekeringswezen.
De term ‘netwerkinformatie over klanten’ heeft betrekking op informatie over de ‘hoeveelheid, technische configuratie, type, bestemming en mate van gebruik van een telecommunicatiedienst’ door een klant en informatie over zijn telefoonrekening. 47 U.S.C. § 222(f)(1). De term heeft evenwel niet betrekking op informatie over abonnementen. Id.
De wetgeving geeft geen expliciete definitie van ‘persoonlijk identificeerbare informatie’.
Deze bevoegdheid omvat het recht op herstel bij overtredingen van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in het kader van sectie 222 van de Communications Act of, ten aanzien van kabelabonnees, sectie 551 van de door de Cable Act aangebrachte wijziging op de wet. Zie ook 47 U.S.C. § 551(f)(3) (een civielrechtelijke actie in een federale districtsrechtbank is een niet-exclusief rechtsmiddel dat de kabelabonnee ten dienste staat in aanvulling op ieder ander rechtsmiddel dat de wet hem biedt).
De afwezigheid van directe schade voor de klager is evenwel geen reden om de klacht af te wijzen. 47 U.S.C. § 208(a).
Er schijnen binnen de bedrijfstak pogingen gaande te zijn om de privacykwestie te behandelen. Vertegenwoordigers van de bedrijfstak hebben de voorgestelde Veiligehavenbeginselen en de mogelijke toepassing ervan op luchtvaartmaatschappijen besproken. Ook is er gesproken over een voorstel voor een beleid ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer voor de bedrijfstak waarbij de deelnemende ondernemingen zich uitdrukkelijk onderwerpen aan de bevoegdheden van het ministerie van Vervoer.