Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden
Artikel 16 Verklaring houdende toestemming voor het gebruik van een op het kind gerichte toetsing van de middelen
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2013
- Bronpublicatie:
23-11-2007, Trb. 2011, 144 (uitgifte: 19-08-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-03-2021, Trb. 2021, 34 (uitgifte: 16-03-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Alimentatie
Internationaal privaatrecht / Internationaal erkennings- en executierecht
1.
In afwijking van artikel 15, eerste lid, kan een staat in overeenstemming met artikel 63 verklaren dat hij met betrekking tot andere verzoeken dan de in artikel 10, eerste lid, onderdeel a) en b), bedoelde verzoeken en met betrekking tot de onder artikel 20, vierde lid, vallende zaken, kosteloze rechtsbijstand verleent op voorwaarde van een toetsing gebaseerd op een raming van de middelen van het kind.
2.
Op het ogenblik van het afleggen van een dergelijke verklaring, verstrekken staten het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht informatie over de wijze waarop de raming van de middelen van het kind zal worden verricht, met inbegrip van de financiële criteria waaraan moet worden voldaan.
3.
Een verzoek als bedoeld in het eerste lid, gericht aan een staat die de in dat lid bedoelde verklaring heeft afgelegd, dient een formele verklaring van de verzoeker te omvatten waarin wordt vermeld dat de middelen van het kind voldoen aan de in het tweede lid bedoelde criteria. De aangezochte staat kan alleen om nader bewijs van de middelen van het kind verzoeken indien hij redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de door de verzoeker verstrekte informatie onjuist is.
4.
Indien de gunstigste rechtsbijstand die is vastgesteld in het recht van de aangezochte staat voor op grond van dit hoofdstuk ingediende verzoeken betreffende onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit een ouder-kindrelatie jegens een kind, gunstiger is dan die welke wordt vastgesteld in overeenstemming met het eerste tot en met derde lid, dient de gunstigste rechtsbijstand te worden verleend.