Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2016/797 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie
Artikel 7 Niet-toepassing van TSI's
Geldend
Geldend vanaf 15-06-2016
- Bronpublicatie:
11-05-2016, PbEU 2016, L 138 (uitgifte: 26-05-2016, regelingnummer: 2016/797)
- Inwerkingtreding
15-06-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-05-2016, PbEU 2016, L 138 (uitgifte: 26-05-2016, regelingnummer: 2016/797)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
Informatierecht / Europees informatierecht
Vervoersrecht / Railvervoer
Vervoersrecht / Europees vervoersrecht
1.
In de volgende gevallen kunnen de lidstaten de aanvrager toestaan af te zien van de toepassing van één of meer TSI's of delen daarvan:
- a)
bij een voorgesteld nieuw subsysteem of een deel daarvan, de vernieuwing of verbetering van een bestaand subsysteem of een deel daarvan, elk element als genoemd in artikel 1, lid 1, dat zich in een gevorderde ontwikkelingsfase bevindt of waarvoor een uitvoeringsovereenkomst loopt op het moment waarop de betrokken TSI's bekend worden gemaakt;
- b)
wanneer het bij een snelle herstelling van het netwerk na een ongeluk of een natuurramp economisch of technisch niet mogelijk is de overeenkomstige TSI geheel of gedeeltelijk toe te passen; in dat geval is de niet-toepassing van de TSI beperkt tot de periode voorafgaand aan de herstelling van het netwerk;
- c)
voor elk project tot vernieuwing, uitbreiding of verbetering van een bestaand subsysteem of een deel ervan, wanneer de toepassing van de betrokken TSI's de economische levensvatbaarheid van het project en/of de verenigbaarheid van het spoorwegsysteem van de betrokken lidstaat in gevaar brengt, bijvoorbeeld wat betreft het profiel, de spoorwijdte, de spoorafstand, of de elektrische spanning;
- d)
voor voertuigen met een plaats van vertrek of bestemming in een derde land met een andere spoorwijdte dan die van het hoofdspoorwegnetwerk binnen de Unie;
- e)
voor een project voor een nieuw subsysteem of een project voor de vernieuwing of herinrichting van een bestaand subsysteem, uit te voeren op het grondgebied van de betrokken lidstaat, wanneer het spoorwegnetwerk van die lidstaat niet aansluit op, of door de zee of vanwege speciale geografische omstandigheden afgesneden is van, het spoorwegnetwerk van de rest van de Unie.
2.
In het in lid 1, onder a), bedoelde geval stelt de betrokken lidstaat de Commissie binnen één jaar na de inwerkingtreding van elke TSI in kennis van een lijst van projecten die op zijn grondgebied worden uitgevoerd en die volgens de betrokken lidstaat in een vergevorderd stadium zijn.
3.
In de in lid 1, onder a) en b), bedoelde gevallen stelt de betrokken lidstaat de Commissie in kennis van zijn beslissing om één of meer TSI's of delen ervan niet toe te passen.
4.
In de in lid 1, onder a), c), d) en e), van dit artikel bedoelde gevallen dienen de betrokken lidstaten bij de Commissie een verzoek in om de TSI of delen ervan niet toe te passen, vergezeld van een dossier waarin het verzoek wordt onderbouwd, met vermelding van de alternatieve regelingen die de lidstaat in plaats van de TSI's van plan is toe te passen. In het in lid 1, onder e), van dit artikel bedoelde geval bestudeert de Commissie het verzoek, beslist zij op basis van de volledigheid en de samenhang van de erin vervatte informatie het verzoek al dan niet in te willigen. In de in lid 1, onder c) en d), van dit artikel bedoelde gevallen neemt de Commissie op basis van die bestudering een beslissing door middel van een uitvoeringshandeling. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 51, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
In de in de derde alinea van artikel 21, lid 6, bedoelde gevallen dient de aanvrager het dossier in bij het Bureau. Het Bureau raadpleegt de betrokken veiligheidsinstanties en geeft de Commissie zijn definitieve advies.
5.
De Commissie bepaalt door middel van een uitvoeringshandelingen welke informatie er in het in lid 4 bedoelde dossier moet staan en met welke opmaak en op welke wijze het moet worden ingediend. De uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 51, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
6.
In afwachting van de beslissing van de Commissie mag de lidstaat de in lid 4 bedoelde alternatieve regelingen meteen toepassen.
7.
De Commissie neemt uiterlijk vier maanden na de indiening van het verzoek en het volledige dossier een beslissing. Als een dergelijke beslissing niet wordt genomen, wordt het verzoek geacht te zijn aanvaard.
8.
Alle lidstaten worden op de hoogte gesteld van de resultaten van de analyses en van het resultaat van de in lid 4 beschreven procedure.