Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2016/797 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie
Bijlage III Essentiële eisen
Geldend
Geldend vanaf 15-06-2016
- Bronpublicatie:
11-05-2016, PbEU 2016, L 138 (uitgifte: 26-05-2016, regelingnummer: 2016/797)
- Inwerkingtreding
15-06-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-05-2016, PbEU 2016, L 138 (uitgifte: 26-05-2016, regelingnummer: 2016/797)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
Informatierecht / Europees informatierecht
Vervoersrecht / Railvervoer
Vervoersrecht / Europees vervoersrecht
1. Algemene vereisten
1.1. Veiligheid
1.1.1
Het ontwerp, de bouw of de fabricage, het onderhoud van en het toezicht op voor de veiligheid kritieke inrichtingen en meer in het bijzonder de bij het treinverkeer betrokken onderdelen moeten de veiligheid waarborgen op het niveau dat beantwoordt aan de voor het netwerk gestelde doelstellingen, ook in de nader omschreven situaties van gestoord bedrijf.
1.1.2
De parameters die van invloed zijn op het raakpunt wiel/spoorstaaf, moeten voldoen aan de criteria inzake stabiliteitseisen die noodzakelijk zijn om veilig verkeer bij de toegestane maximumsnelheid te waarborgen. De parameters dienen te garanderen dat het mogelijk is om met de toegestane maximumsnelheid binnen de gegeven remafstand te stoppen.
1.1.3
De gebruikte onderdelen dienen tijdens hun levensduur bestand te zijn tegen alle tijdens hun bedrijfsduur gespecificeerde normale of uitzonderlijke belastingen. De gevolgen van onverwachte storingen op de veiligheid moeten met behulp van geschikte middelen worden beperkt.
1.1.4
De vaste installaties en het rollend materieel moeten zodanig zijn ontworpen en de gebruikte materialen moeten zodanig zijn gekozen dat bij brand het ontstaan, de verspreiding en de gevolgen van vuur en rook zo veel mogelijk worden beperkt.
1.1.5
Inrichtingen die zijn bestemd om door de gebruikers te worden bediend, moeten zodanig zijn ontworpen dat het veilig gebruik van de inrichtingen of de gezondheid en de veiligheid van de gebruikers niet in gevaar wordt gebracht wanneer de inrichtingen worden gebruikt op een wijze die wel voorzienbaar is maar niet in overeenstemming is met de aangegeven methode.
1.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid
Het toezicht op en het onderhoud van de vaste of mobiele elementen die bij het treinverkeer zijn betrokken, moeten zodanig worden georganiseerd, uitgevoerd en gekwantificeerd dat zij in te voorziene omstandigheden blijven functioneren.
1.3. Gezondheid
1.3.1
Materialen die, bij het beoogde gebruik, de gezondheid van de personen die daartoe toegang hebben, in gevaar kunnen brengen, mogen in de treinen en de spoorweginfrastructuur niet worden toegepast.
1.3.2
Deze materialen moeten zodanig worden gekozen, aangewend en gebruikt dat de emissie van schadelijke en gevaarlijke rook of gassen, met name bij brand, wordt beperkt.
1.4. Milieubescherming
1.4.1
Bij het ontwerpen van het spoorwegsysteem moeten de gevolgen voor het milieu van de aanleg en exploitatie van dat systeem worden beoordeeld en in aanmerking worden genomen overeenkomstig de geldende Unieregels.
1.4.2
De in de treinen en de infrastructuur gebruikte materialen moeten de emissie van rook of voor het milieu gevaarlijke en schadelijke gassen, met name bij brand, voorkomen.
1.4.3
Het rollend materieel en de energievoorzieningsystemen moeten zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat zij uit elektromagnetisch oogpunt compatibel zijn met de installaties, voorzieningen en openbare of particuliere netwerken waarmee zij kunnen interfereren.
1.4.4
Het ontwerp en gebruik van het spoorwegsysteem mag geen aanleiding geven tot een ontoelaatbaar niveau van geluidsemissies:
- —
in de nabijheid van de spoorweginfrastructuur, als omschreven in artikel 3, punt 3, van richtlijn 2012/34/EU, en
- —
in de bestuurderscabine.
1.4.5
De exploitatie van het spoorwegnetwerk mag geen trillingsniveau in de bodem veroorzaken dat ontoelaatbaar is met het oog op de activiteiten en het milieu in de nabijheid van de infrastructuur en in normale staat van onderhoud.
1.5. Technische compatibiliteit
De technische eigenschappen van de infrastructuur en de vaste installaties moeten onderling en met die van de treinen die op het spoorwegnetwerk rijden compatibel zijn. Dat houdt ook in dat het subsysteem van het voertuig veilig in de infrastructuur moet kunnen worden geïntegreerd.
Wanneer het op bepaalde gedeelten van het netwerk moeilijk is om deze technische eigenschappen in acht te nemen, mogen tijdelijke oplossingen, waardoor de compatibiliteit in de toekomst wordt gewaarborgd, ten uitvoer worden gelegd.
1.6. Toegankelijkheid
1.6.1
De subsystemen ‘infrastructuur’ en ‘rollend materieel’ moeten toegankelijk zijn voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit zodat zij dezelfde toegang hebben als anderen, doordat obstakels zijn voorkomen of verwijderd en door andere passende maatregelen. Dat geldt ook voor het ontwerp, de bouw, de vernieuwing en verbetering, het onderhoud en de exploitatie van de relevante delen van de subsystemen waartoe het publiek toegang heeft.
1.6.2
De subsystemen ‘exploitatie’ en ‘telematicatoepassingen voor reizigers’ moeten de functionaliteit bieden die nodig is om te bewerkstelligen dat personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit dezelfde toegang hebben als anderen, door middel van het voorkomen of verwijderen van obstakels en andere passende maatregelen.
2. Bijzondere eisen voor elk subsysteem
2.1. Infrastructuur
2.1.1. Veiligheid
Er moeten passende maatregelen worden getroffen om de toegang tot of ongewenste binnendringing in de installaties te voorkomen.
Er moeten maatregelen worden getroffen om de gevaren voor personen te beperken, met name bij de doorkomst van treinen in stations.
Infrastructuur die voor het publiek toegankelijk is, moet zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat de gevaren voor de veiligheid van personen beperkt zijn (stabiliteit, brand, toegang, ontruiming, perron enz.).
Er moeten passende maatregelen worden getroffen om rekening te houden met de bijzondere veiligheidsomstandigheden in zeer lange tunnels en op viaducten.
2.1.2. Toegankelijkheid
Infrastructuursubsystemen waartoe het publiek toegang heeft, moeten toegankelijk zijn voor personen met een handicap en voor personen met beperkte mobiliteit, overeenkomstig punt 1.6.
2.2. Energie
2.2.1. Veiligheid
Het functioneren van de energievoorzieningsinstallaties mag de veiligheid van treinen of personen (gebruikers, spoorwegpersoneel, aanwonenden en derden) niet in gevaar brengen.
2.2.2. Milieubescherming
Het functioneren van de elektrische of thermische energievoorzieningsinstallaties mag geen verstoring van het milieu teweegbrengen die de aangegeven grenzen overschrijdt.
2.2.3. Technische compatibiliteit
De elektrische of thermische energievoorzieningssystemen die worden gebruikt, moeten:
- —
de treinen in staat stellen de voorgeschreven prestaties te leveren;
- —
bij elektrische energievoorziening compatibel zijn met de op de treinen gemonteerde stroomafname-inrichtingen.
2.3. Besturing en seingeving
2.3.1. Veiligheid
De besturings- en seingevingsinstallaties en -handelingen die voor het spoorwegsysteem worden gebruikt, moeten treinverkeer mogelijk maken op het veiligheidsniveau dat beantwoordt aan de doelstellingen voor het netwerk. De besturings- en seingevingsinstallaties moeten te allen tijde zo functioneren dat treinen die bij gestoord bedrijf mogen rijden, volkomen veilig kunnen circuleren.
2.3.2. Technische compatibiliteit
Nieuwe infrastructuur en nieuw rollend materieel die zijn ontwikkeld of gebouwd na de invoering van compatibele besturings- en seinsystemen, moeten aan de toepassing van deze systemen worden aangepast.
Besturings- en seingevingsinstallaties in de stuurcabine van een trein moeten een normale exploitatie in de opgegeven omstandigheden in het spoorwegsysteem mogelijk maken.
2.4. Rollend materieel
2.4.1. Veiligheid
De constructie van het rollend materieel en van de verbindingen tussen de voertuigen moet zodanig zijn ontworpen dat de ruimten voor de reizigers en de bestuurder bij een botsing of ontsporing beschermd zijn.
De elektrische uitrusting mag het veilig functioneren van de besturings- en seingevingsinstallaties niet in gevaar brengen.
De remtechnieken en de uitgeoefende krachten moeten compatibel zijn met het ontwerp van de sporen, de kunstwerken en de seinsystemen.
Er moeten maatregelen worden getroffen met betrekking tot de toegang tot onder spanning staande onderdelen, teneinde de veiligheid van personen niet in gevaar te brengen.
Er moeten inrichtingen zijn aangebracht die het mogelijk maken dat de reizigers gevaren melden aan de bestuurder en dat het treinpersoneel bij gevaar in contact kan treden met hen.
De veiligheid van de passagiers die de trein in- en uitstappen, moet worden gewaarborgd. De toegangsdeuren moeten voorzien zijn van een systeem voor het openen en sluiten dat de veiligheid van de reizigers waarborgt.
Er moeten nooduitgangen zijn en deze moeten zijn aangegeven.
Passende maatregelen moeten worden getroffen om rekening te houden met de bijzondere veiligheidsomstandigheden in zeer lange tunnels.
Een noodverlichtingssysteem van voldoende sterkte en met voldoende eigen voeding is verplicht aan boord van de treinen.
De treinen moeten zijn voorzien van een geluidsinstallatie waarmee het treinpersoneel berichten kan doorgeven aan de passagiers.
De passagiers moeten zowel in de stations als in de treinen op een begrijpelijke manier uitvoerige informatie over de op hen toepasselijke voorschriften krijgen.
2.4.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid
Het ontwerp van de vitale rij-, tractie-, rem- en besturingsuitrusting moet het mogelijk maken dat de trein in een nader omschreven situatie van gestoord bedrijf de reis voortzet zonder nadelige gevolgen voor de uitrusting die nog functioneert.
2.4.3. Technische compatibiliteit
De elektrische uitrusting moet compatibel zijn met het functioneren van de besturings- en seingevingsinstallaties.
In het geval van elektrische tractie moeten de eigenschappen van de stroomafname-inrichtingen het treinverkeer met de verschillende energievoorzieningssystemen van het spoorwegsysteem mogelijk maken.
Het rollend materieel heeft de eigenschappen om te kunnen rijden op alle geplande lijnen, rekening houdend met bestaande klimatologische omstandigheden.
2.4.4. Bedieningsorganen
Treinen moeten worden uitgerust met een registratieapparaat. De met dit apparaat verkregen gegevens en de verwerking ervan moeten worden geharmoniseerd.
2.4.5. Toegankelijkheid
Subsystemen van rollend materieel waartoe het publiek toegang heeft, moeten toegankelijk zijn voor personen met een handicap en voor personen met beperkte mobiliteit, overeenkomstig punt 1.6.
2.5. Onderhoud
2.5.1. Gezondheid en veiligheid
De technische installaties en de methoden die in de werkplaatsen worden toegepast, moeten een veilig gebruik van het betrokken subsysteem garanderen en mogen geen gevaar vormen voor de gezondheid en de veiligheid.
2.5.2. Milieubescherming
De technische installaties en de methoden die in de onderhoudscentra worden toegepast, mogen het toegestane niveau van schadelijke gevolgen voor het omgevingsmilieu niet overschrijden.
2.5.3. Technische compatibiliteit
De onderhoudsinstallaties voor het rollend materieel moeten het mogelijk maken op al het materieel de veiligheids-, hygiëne- en comfortbehandelingen te verrichten waarvoor zij zijn ontworpen.
2.6. Exploitatie en verkeersleiding
2.6.1. Veiligheid
Het op elkaar afstemmen van de exploitatievoorschriften van de netwerken en de kwalificatie van de bestuurders, het treinpersoneel en het personeel van de onderhoudscentra moeten een veilige exploitatie waarborgen, rekening houdend met de verschillende eisen van grensoverschrijdende en binnenlandse diensten.
De periodieke onderhoudsbeurten, de opleiding en de kwalificatie van het onderhoudspersoneel en het personeel van de onderhoudscentra en het kwaliteitsborgingssysteem dat in de controle- en onderhoudscentra van de betrokken exploitanten is opgezet, moeten een hoog veiligheidsniveau waarborgen.
2.6.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid
De periodieke onderhoudsbeurten, de opleiding en de kwalificatie van het onderhoudspersoneel en het personeel van de onderhoudscentra en het kwaliteitsborgingssysteem dat door de betrokken exploitanten in de controle- en onderhoudscentra is opgezet, moeten een hoog niveau van betrouwbaarheid en beschikbaarheid van het systeem waarborgen.
2.6.3. Technische compatibiliteit
Het op elkaar afstemmen van de exploitatievoorschriften van de netwerken, alsmede de kwalificatie van de bestuurders, het treinpersoneel en de verkeersleiding moeten de doeltreffendheid van de exploitatie op het spoorwegsysteem waarborgen, rekening houdend met de verschillende eisen van grensoverschrijdende en binnenlandse diensten.
2.6.4. Toegankelijkheid
Er moeten passende stappen worden ondernomen om te bewerkstelligen dat de exploitatievoorschriften voorzien in toegankelijkheid voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit.
2.7. Telematicatoepassingen voor goederenvervoer en voor personenvervoer
2.7.1. Technische compatibiliteit
De essentiële eisen op het gebied van telematicatoepassingen die een minimumdienstverleningskwaliteit voor de reizigers en de klanten in de goederenvervoersector moeten garanderen, hebben meer bepaald betrekking op de technische compatibiliteit.
Wat deze toepassingen betreft, moet ervoor worden gezorgd dat:
- —
de databanken, de programma's en de communicatieprotocollen voor gegevensoverdracht zodanig worden ontwikkeld dat de mogelijkheden voor gegevensuitwisseling tussen verschillende toepassingen en tussen verschillende exploitanten maximaal zijn, met uitzondering van vertrouwelijke commerciële gegevens;
- —
de gebruikers gemakkelijk toegang hebben tot de informatie.
2.7.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid
De wijze van gebruik, het beheer, het bijhouden en het onderhoud van deze databanken, programma's en communicatieprotocollen voor gegevensoverdracht moeten de doelmatigheid van deze systemen en de kwaliteit van de dienstverlening waarborgen.
2.7.3. Gezondheid
De interfaces tussen deze systemen en de gebruikers moeten voldoen aan minimumvoorschriften op het gebied van ergonomie en bescherming van de gezondheid.
2.7.4. Veiligheid
Voor de opslag en doorgifte van gegevens die verband houden met de veiligheid, zijn adequate integriteits- en betrouwbaarheidsniveaus vereist.
2.7.5. Toegankelijkheid
Er moeten passende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de subsystemen telematicatoepassingen voor personenvervoer voorzien in de nodige functies om de toegankelijkheid voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit te waarborgen.