Einde inhoudsopgave
Besluit artikel 10a Wet Vpb 1969
5.2.1 Dubbele zakelijkheidstoets; in overwegende mate zakelijke overwegingen
Geldend
Geldend vanaf 15-06-2024
- Bronpublicatie:
30-05-2024, Stcrt. 2024, 17476 (uitgifte: 14-06-2024, regelingnummer: 2024-12473)
- Inwerkingtreding
15-06-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-05-2024, Stcrt. 2024, 17476 (uitgifte: 14-06-2024, regelingnummer: 2024-12473)
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Fiscaal bestuursrecht / Fraus legis en richtige heffing
Voor het duiden van de beweegredenen van de concreet aan de orde zijnde rechtshandeling en de daarmee verband houdende schuld kunnen vermoedens worden ontleend aan de gekozen structuur en de daaraan verbonden fiscale en niet-fiscale gevolgen. Hierbij moeten de beweegredenen van alle – zowel Nederlandse als buitenlandse – betrokkenen bij de schuld en de daarmee verband houdende rechtshandeling in aanmerking worden genomen.1. Het louter aangeven dat er geen sprake is van fiscale overwegingen is onvoldoende om aan de dubbele zakelijkheidstoets te voldoen. Ik merk daarbij op dat van het ontbreken van zakelijke overwegingen niet slechts sprake kan zijn als de desbetreffende middelen binnen het concern eerst zijn onttrokken aan het eigen vermogen van het Nederlandse deel van het concern.2.
Voorbeeld 9: Kasrondje
De tophoudster – met compensabele verliezen – van een buitenlands concern sluit een externe lening af bij een bank om een aantal aflopende leningen te herfinancieren.
De belastingplichtige stelt echter dat de externe lening is aangewend voor een lening aan haar voor de aankoop van een verbonden vennootschap van een groepsmaatschappij. Deze (verbonden) groepsmaatschappij keert vervolgens een dividend ter grootte van (een wezenlijk deel van) de ontvangen koopprijs uit aan de buitenlandse tophoudster om de leningen te herfinancieren.
In een dergelijk geval dient de belastingplichtige aannemelijk te maken dat in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen aan zowel de rechtshandelingen (interne verhanging en de dividenduitkering) als aan de schuld. Aan dit zogenoemde kasrondje in combinatie met de fiscale gevolgen van de gekozen structuur kan evenwel het vermoeden worden ontleend dat sprake is van overwegend fiscale motieven. Het is vervolgens aan de belastingplichtige om dit vermoeden te ontzenuwen.
In de paragrafen 5.2.2 tot en met 5.2.4 wordt aandacht besteed aan een aantal mogelijke situaties ten aanzien van de (on)zakelijke overwegingen die ten grondslag kunnen liggen aan een met een rechtshandeling verband houdende schuld.
Voetnoten
HR 5 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1460, r.o. 3.1.2.
HR 5 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1460, r.o. 3.1.3.