Verordening (EEG) Nr. 4055/86 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer tussen de Lid-Staten onderling en tussen de Lid-Staten en derde landen
Artikel 4
Geldend
Geldend vanaf 17-12-1990
- Bronpublicatie:
04-12-1990, PbEG 1990, L 353 (uitgifte: 01-01-1990, regelingnummer: 3573/90)
- Inwerkingtreding
17-12-1990
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-12-1990, PbEG 1990, L 353 (uitgifte: 01-01-1990, regelingnummer: 3573/90)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
1.
Bestaande vrachtverdelingsregelingen die niet geleidelijk zijn afgeschaft in overeenstemming met artikel 3, worden aan de communautaire wetgeving aangepast, in het bijzonder:
- a)
voor wat het aan de Gedragscode voor Lijnvaartconferences van de Verenigde Naties gebonden verkeer betreft, dienen de regelingen in overeenstemming te zijn met deze Code en te voldoen aan de eisen die aan de Lid-Staten worden gesteld krachtens Verordening (EEG) nr. 954/79;
- b)
voor wat het niet aan de Gedragscode voor Lijnvaartconferences van de Verenigde Naties gebonden verkeer betreft, moeten de overeenkomsten zo spoedig mogelijk en in elk geval vóór 1 januari 1993 zo worden aangepast dat alle onderdanen van de Gemeenschap in de zin van artikel 1 een billijke, vrije en niet-discriminerende toegang krijgen tot het ladingaandeel dat aan de betrokken Lid-Staten toekomt.
De door de voormalige Duitse Democratische Republiek gesloten overeenkomsten moeten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op 1 januari 1995, worden aangepast.
2.
Nationale maatregelen ter uitvoering van lid 1 dienen onmiddellijk aan de Lid-Staten en de Commissie te worden meegedeeld. De bij Beschikking 77/587/EEG van de Raad ingestelde overlegprocedure is van toepassing.
3.
De Lid-Staten brengen de Commissie verslag uit over de vooruitgang die is geboekt bij de in lid 1, onder b), bedoelde aanpassingen, aanvankelijk elke zes maanden en later elk jaar.
4.
Mochten zich problemen voordoen bij het aanpassen van de overeenkomsten om deze in overeenstemming te brengen met het bepaalde in lid 1, onder b), dan stelt de betrokken Lid-Staat de Raad en de Commissie daarvan in kennis. Indien overeenkomsten onverenigbaar zijn met lid 1, onder b), en indien de betrokken Lid-Staat daarom verzoekt, treft de Raad, op voorstel van de Commissie, passende maatregelen.