Verordening (EEG) Nr. 4055/86 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer tussen de Lid-Staten onderling en tussen de Lid-Staten en derde landen
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 17-12-1990
- Bronpublicatie:
04-12-1990, PbEG 1990, L 353 (uitgifte: 01-01-1990, regelingnummer: 3573/90)
- Inwerkingtreding
17-12-1990
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-12-1990, PbEG 1990, L 353 (uitgifte: 01-01-1990, regelingnummer: 3573/90)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Verordening van de Raad van 22 december 1986 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer tussen de Lid-Staten onderling en tussen de Lid-Staten en derde landen
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 84, lid 2,
Gezien de ontwerp-verordening ingediend door de Commissie,
Gezien het advies van het Europese Parlement (1),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),
Overwegende dat volgens artikel 3 van het Verdrag de verwijdering tussen de Lid-Staten van hinderpalen voor het vrije verkeer van diensten deel uitmaakt van de activiteit van de Gemeenschap;
Overwegende dat het vrije verkeer van diensten op het gebied van het vervoer overeenkomstig artikel 61 van het Verdrag door de bepalingen in de titel betreffende het vervoer wordt beheerst;
Overwegende dat de toepassing van dit beginsel in de Gemeenschap ook een noodzakelijke voorwaarde is voor het voeren van een effectief beleid ten aanzien van derde landen, dat erop gericht is een waarborg te bieden voor een blijvende toepassing van commerciële beginselen in het zeevervoer;
Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 954/79 (3) onder andere voorziet in toegang op basis van concurrentie binnen de ‘conferences’ tot dat gedeelte van het lijnvervoer van goederen dat niet door de verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences, zodra dat Verdrag door de Lid-Staten is bekrachtigd, voor de nationale lijnvaartondernemingen van derde landen wordt gereserveerd;
Overwegende dat rekening houdend met het feit dat de Gedragscode nog niet door alle Lid-Staten is geratificeerd en dat bepaalde derde landen deze waarschijnlijk niet zullen ratificeren, de Code nog niet wordt toegepast in alle verkeer van de Gemeenschap noch in de toekomst van toepassing zal zijn op sommige onderdelen van dit verkeer;
Overwegende dat de Gedragscode slechts geldt voor lijnvaartconferences en de door de leden ervan vervoerde lading, doch niet voor onafhankelijke lijnvaartmaatschappijen, noch voor scheepvaartondernemingen die zich op het gebied van bulk-vervoer[lees: bulkvervoer] of op dat van de wilde vaart bewegen, op welk gebied de Gemeenschap een stelsel van vrije en eerlijke concurrentie beoogt te handhaven;
Overwegende dat de Gemeenschap Resolutie nr. 2 van de Conferentie van gevolmachtigden van de Verenigde Naties inzake een gedragscode voor conferences volledig ondersteunt waarin wordt bepaald dat in het belang van een gezonde ontwikkeling van diensten van lijndiensten, niet bij een conferentie aangesloten lijndiensten niet dienen te worden belet te functioneren zolang zij het beginsel van eerlijke mededinging op commerciële basis aanvaarden;
Overwegende dat de Lid-Staten bevestigen gehecht te zijn aan een situatie van vrije mededinging, die één van de wezenlijke kenmerken vormt van het bulk-vervoer[lees: bulkvervoer] van vaste en vloeibare stoffen, en ervan overtuigd zijn dat de toepassing van een vrachtverdeling in dit vervoer de kosten hiervan sterk zal verhogen en ernstige gevolgen zal hebben voor de handelsbelangen van alle landen;
Overwegende dat de rederijen van de Gemeenschap in toenemende mate worden geconfronteerd met door derde landen aangebrachte nieuwe beperkingen op de vrijheid om diensten inzake zeevervoer aan in hun eigen land, in andere Lid-Staten of in de betrokken derde landen gevestigde verladers te verlenen, hetgeen voor het verkeer van de Gemeenschap als geheel nadelige gevolgen kan hebben;
Overwegende dat sommige van bovengenoemde beperkingen in bilaterale overeenkomsten tussen derde landen en sommige Lid-Staten zijn opgenomen, terwijl andere in soortgelijke bepalingen in de wetgeving of in administratieve praktijken van sommige Lid-Staten zijn belichaamd;
Overwegende dat derhalve het beginsel van het vrij verrichten van diensten thans op het zeevervoer tussen Lid-Staten onderling en tussen Lid-Staten en derde landen moet worden toegepast ten einde de bestaande beperkingen geleidelijk op te heffen en nieuwe beperkingen te voorkomen;
Overwegende dat de scheepvaartindustrie van de Gemeenschap zodanig is gestructureerd dat het dienstig is de bepalingen van deze verordening ook van toepassing te doen zijn op onderdanen van de Lid-Staten die buiten de Gemeenschap zijn gevestigd en op rederijen die buiten de Gemeenschap zijn gevestigd en die worden gecontroleerd door onderdanen van een Lid-Staat, indien hun schepen in deze Lid-Staat zijn geregistreerd overeenkomstig de wetgeving van die Lid-Staat;
Overwegende dat in overeenstemming met de aard van de betrokken soort van vervoer in een redelijke overgangsperiode moet worden voorzien,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: