Einde inhoudsopgave
Wet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders
Artikel 25
Geldend
Geldend vanaf 01-07-1993
- Bronpublicatie:
09-09-1992, Stb. 1992, 531 (uitgifte: 13-10-1992, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 22225 Overheid.nl: 22225)
- Inwerkingtreding
01-07-1993
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-05-1993, Stb. 1993, 294 (uitgifte: 01-01-1993, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Openbare orde en veiligheid / Rampenbestrijding
Arbeidsrecht / Bijzondere onderwerpen arbeidsrecht
1.
Na het overlijden van de rampbestrijder, aan wie een uitkering krachtens de hoofdstukken II of III is toegekend, wordt deze uitkering, voor zover niet reeds uitbetaald, tot en met de laatste dag van de tweede maand volgend op die waarin het overlijden plaatsvond, uitbetaald aan de weduwe van de rampbestrijder van wie de rampbestrijder niet duurzaam gescheiden leefde.
2.
Na het overlijden van de rampbestrijder, die op het moment van overlijden recht had op een vergoeding als bedoeld in artikel 28 of een uitkering als bedoeld in artikel 29, wordt deze vergoeding of uitkering, voor zover niet reeds uitbetaald, ter grootte van hetgeen de rampbestrijder zou hebben ontvangen, indien de rampbestrijdingsdienst voor hem tot de laatste dag van de derde maand volgend op die waarin het overlijden plaatsvond, zou hebben voortgeduurd, uitbetaald aan de weduwe van de rampbestrijder van wie de rampbestrijder niet duurzaam gescheiden leefde.
3.
Bij ontstentenis van de persoon, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt de betaling aan de kinderen van de overledene, die de leeftijd van eenentwintig jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd of gehuwd geweest zijn.
4.
Bij ontstentenis van de personen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, geschiedt de betaling aan degenen ten aanzien van wie de rampbestrijder grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.