Einde inhoudsopgave
Wet studiefinanciering 2000
Artikel 6.10 Draagkracht debiteur uit inkomen op jaarbasis
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2023
- Bronpublicatie:
06-06-2023, Stb. 2023, 186 (uitgifte: 08-06-2023, kamerstukken: 36229)
- Inwerkingtreding
01-08-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-06-2023, Stb. 2023, 188 (uitgifte: 08-06-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid kinderen en jongeren / Studiefinanciering
Onderwijsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Maatstaf voor de vaststelling van de draagkracht van de debiteur uit inkomen is het totaal van zijn toetsingsinkomen en dat van zijn partner in het peiljaar. Het aldus bepaalde inkomen is het draagkrachtinkomen.
2.
Op het draagkrachtinkomen wordt in mindering gebracht de draagkrachtvrije voet. Deze voet is voor de terugbetaling van een lening beroepsonderwijs dan wel een lening hoger onderwijs gelijk aan:
- a.
143% van het belastbaar minimumloon voor een debiteur met partner;
- b.
143% van het belastbaar minimumloon voor een debiteur die in het peiljaar een ouder zonder partner is; of
- c.
100% van het belastbaar minimumloon voor overige debiteuren zonder partner.
3.
De draagkracht van de debiteur uit inkomen is voor de terugbetaling van een lening beroepsonderwijs dan wel een lening hoger onderwijs 4% van het inkomen boven de draagkrachtvrije voet.
4.
Indien het bedrag van de draagkracht lager is dan het bedrag van de termijnbetaling betaalt de debiteur, in afwijking van dat artikel, het bedrag van zijn draagkracht.
5.
Voor de toepassing van dit artikel, wordt indien het toetsingsinkomen in het peiljaar nog niet bekend is, door Onze Minister daarvoor in de plaats gesteld een bedrag dat het vast te stellen toetsingsinkomen benadert.
6.
Het vierde lid is niet van toepassing indien het voor Onze Minister niet mogelijk is op grond van het vijfde lid bij benadering een bedrag vast te stellen.