Einde inhoudsopgave
Wet studiefinanciering 2000
Artikel 6.4 Renteberekening
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2020
- Bronpublicatie:
01-07-2020, Stb. 2020, 234 (uitgifte: 08-07-2020, kamerstukken: 35252)
- Inwerkingtreding
01-08-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-07-2020, Stb. 2020, 276 (uitgifte: 22-07-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid kinderen en jongeren / Studiefinanciering
Onderwijsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Over de aangegane leningen is, voor zover het niet betreft achterstallige schuld, rente verschuldigd overeenkomstig het tweede en derde lid. De renteberekening gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het bedrag aan lening bij de verstrekker van die lening is afgeschreven.
2.
De rente over de door de student in een studiefinancieringstijdvak opgenomen lening wordt berekend per dag op basis van samengestelde interest. Indien de terugbetaling niet binnen 2 weken na de vervaldatum is ontvangen, wordt de op voet van deze bepaling berekende rente bijgeschreven bij de hoofdsom.
3.
In de periode die aan de terugbetalingsperiode voorafgaat, wordt bij de berekening van de rente, bedoeld in het eerste en tweede lid, voor elk kalenderjaar het rentepercentage gehanteerd dat op grond van artikel 6.3 uiterlijk in december van het aan dat jaar voorafgaande jaar is vastgesteld. In de terugbetalingsperiode wordt bij de berekening van de rente, bedoeld in het eerste en tweede lid, voor elke periode van 5 kalenderjaren na aanvang van de terugbetalingsperiode, het rentepercentage gehanteerd dat op grond van artikel 6.3 uiterlijk in december van het aan die periode voorafgaande jaar is vastgesteld.
4.
Voor de berekening van de rente op de voet van het tweede lid wordt een maand gesteld op 30 dagen en een jaar gesteld op 360 dagen.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het tweede tot en met het vierde lid.