Einde inhoudsopgave
Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624 betreffende specifieke voorschriften voor de uitvoering van officiële controles van de productie van vlees en voor de productie- en de heruitzettingsgebieden van levende tweekleppige weekdieren overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad
Bijlage II Specifieke minimumvoorschriften voor de officiële dierenarts, de officiële assistent en het door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel
Geldend
Geldend vanaf 06-06-2019
- Bronpublicatie:
08-02-2019, PbEU 2019, L 131 (uitgifte: 17-05-2019, regelingnummer: 2019/624)
- Inwerkingtreding
06-06-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-02-2019, PbEU 2019, L 131 (uitgifte: 17-05-2019, regelingnummer: 2019/624)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Bestuursrecht algemeen / Toezicht
Dierenrecht / Veterinair recht
Hoofdstuk I. Officiële dierenartsen
1
De bevoegde autoriteiten mogen alleen dierenartsen die zijn geslaagd voor een proef die voldoet aan de voorschriften van punt 3, tot officiële dierenarts benoemen.
2
De bevoegde autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de organisatie van de proef voor kandidaten die een aanvraag hebben ingediend om tot officiële dierenarts te worden benoemd.
3
Door middel van de proef moet kennis van de volgende onderwerpen aangetoond worden, specifiek gericht op de taken van officiële dierenartsen en voor zover dat nodig is gelet op de achtergrond en de kwalificaties van de dierenarts, zonder overlapping met de overeenkomstig artikel 38, lid 3, van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) vereiste proeven voor de kennis en vaardigheden voor dierenartsen:
- a)
nationale wetgeving en Uniewetgeving inzake menselijke gezondheid, voedselveiligheid, diergezondheid, dierenwelzijn en farmaceutische stoffen;
- b)
de beginselen van het gemeenschappelijke landbouwbeleid, marktmaatregelen, uitvoerrestituties en opsporing van fraude, ook in de mondiale context: de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen van de Wereldhandelsorganisatie, de Codex Alimentarius, de Wereldorganisatie voor diergezondheid;
- c)
de grondbeginselen van voedselverwerking en voedingsmiddelentechnologie;
- d)
de beginselen, concepten en methoden van goede productiepraktijken en kwaliteitsbeheer;
- e)
kwaliteitsbeheer vóór de oogst (goede landbouwpraktijken);
- f)
de bevordering en de toepassing van levensmiddelenhygiëne en voedselveiligheid (goede hygiënepraktijken);
- g)
de beginselen, concepten en methoden inzake risicoanalyse;
- h)
de beginselen, concepten en methoden van HACCP, gebruik van HACCP in de gehele voedselproductieketen;
- i)
de audit en toetsing aan de in punten a) en h) vermelde voorschriften;
- j)
de preventie en controle van door voedsel overgedragen risico's voor de menselijke gezondheid;
- k)
de populatiedynamiek van infecties en intoxicaties;
- l)
diagnostische epidemiologie;
- m)
controle- en bewakingssystemen;
- n)
de beginselen en diagnostische toepassingen van moderne testmethoden;
- o)
informatie- en communicatietechnologie voor zover relevant als hulpmiddel;
- p)
gegevensverwerking en biostatistische toepassingen;
- q)
het onderzoeken van uitbraken van door voedsel overgebrachte ziekten bij mensen;
- r)
relevante aspecten met betrekking tot overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE's);
- s)
het dierenwelzijn tijdens het productieproces, het vervoer en het slachtproces;
- t)
het verband tussen milieu en voedselproductie (met inbegrip van afvalbeheer);
- u)
het voorzorgsbeginsel en de belangen van de consumenten;
- v)
de beginselen van opleidingen voor personeel in de voedselproductieketen;
- w)
gezondheidsvoorschriften betreffende dierlijke bijproducten en producten van dierlijke oorsprong;
- x)
verschillende vormen van fraude.
Kandidaten kunnen de vereiste kennis opdoen als onderdeel van hun basisopleiding tot dierenarts, of door verdere opleiding te volgen of beroepservaring op te doen na de voltooiing van hun opleiding tot dierenarts.
Indien de bevoegde autoriteiten ervan overtuigd zijn dat een kandidaat de vereiste kennis heeft verworven bij het behalen van een universitaire graad of door permanente educatie die tot een postdoctorale kwalificatie heeft geleid, kunnen zij afzien van de eis van een proef. Indien de kandidaat de vereiste kennis deels heeft verworven, organiseren de bevoegde autoriteiten proeven die verschillen van de in punt 2 genoemde proeven om rekening te houden met de achtergrond van de kandidaten.
4
De officiële dierenarts moet multidisciplinair kunnen samenwerken.
5
Elke officiële dierenarts moet tijdens een proefperiode van ten minste 200 uur een praktische opleiding volgen alvorens zelfstandig aan het werk te gaan. Relevante opleiding gedurende de studie diergeneeskunde kan in de proefperiode worden opgenomen. Tijdens die proefperiode staat de kandidaat onder toezicht van de officiële dierenartsen in slachthuizen, uitsnijderijen, en op bedrijven. De opleiding moet betrekking hebben op de audit van goede hygiënepraktijken en met name de op HACCP gebaseerde procedures.
6
De officiële dierenarts moet zich via permanente educatie en vakliteratuur met betrekking op de in punt 3 bedoelde vakgebieden op de hoogte houden van nieuwe ontwikkelingen en van de actuele stand van de wetenschap. De officiële dierenarts moet, voor zover mogelijk, deelnemen aan permanente educatie.
7
Wanneer beroepsbeoefenaars grensoverschrijdend opereren of zich in een andere lidstaat willen vestigen, moet tussen de lidstaten wederzijdse erkenning gelden voor de proeven voor officiële dierenartsen. In dergelijke gevallen moeten de proeven worden beperkt tot onderwerpen die essentieel zijn voor de bescherming van de menselijke gezondheid en diergezondheid in de lidstaten van tewerkstelling, maar die niet voorkomen in de proeven in de lidstaat van oorsprong.
Hoofdstuk II. Officiële assistent
1
Alleen personen die een opleiding hebben doorlopen en voor een proef zijn geslaagd in overeenstemming met de in punt 5 vastgelegde voorschriften mogen de taken van een officiële assistent uitvoeren.
2
De bevoegde autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de organisatie van de in punt 1 bedoelde proeven. Om aan deze proeven te mogen deelnemen, moeten de kandidaten kunnen aantonen dat zij:
- a)
een opleiding van ten minste 500 uur hebben gevolgd, waarvan tenminste 400 uur praktische opleiding, die de in punt 5 genoemde gebieden bestrijkt, en
- b)
eventuele nodige aanvullende opleiding hebben gevolgd die officiële assistenten in staat stelt hun taken met de vereiste vakkennis uit te voeren.
3
De in punt 2, onder a), bedoelde praktische opleiding vindt onder toezicht van een officiële dierenarts plaats in slachthuizen, wildverwerkingsinrichtingen en/of uitsnijderijen.
4
De opleiding en toetsing moeten voornamelijk betrekking hebben op rood vlees of vlees van pluimvee. Mensen die voor een van beide categorieën een opleiding hebben gevolgd en voor de proef zijn geslaagd, hoeven evenwel alleen een verkorte opleiding te volgen om de proef voor de andere categorie te mogen afleggen. De opleiding en toetsing moeten, zo nodig, ook betrekking hebben op vrij wild, gekweekt wild en lagomorfen.
5
De opleiding voor officiële assistenten moet betrekking hebben op de volgende onderwerpen, en proeven moeten de kennis van deze onderwerpen bevestigen:
- a)
met betrekking tot bedrijven:
- i)
theoretisch gedeelte:
- —
achtergrond met betrekking tot de organisatie van de landbouwindustrie, productiemethoden, internationale handelsnormen voor dieren;
- —
goede veehouderijpraktijken;
- —
basiskennis van ziekten, met name zoönosen door virussen, bacteriën en parasieten;
- —
bewaking met betrekking tot ziekten, gebruik van geneesmiddelen en vaccins, controle op residuen;
- —
hygiëne en gezondheidscontrole;
- —
dierenwelzijn op het bedrijf en tijdens het vervoer;
- —
milieuvoorschriften — in de gebouwen, op het bedrijf en in het algemeen;
- —
de relevante wetten, verordeningen en administratieve bepalingen;
- —
consumentenbelangen en kwaliteitscontrole;
- ii)
praktisch gedeelte:
- —
bezoeken aan verschillende typen bedrijven met verschillende houderijmethoden;
- —
bezoeken aan productie-inrichtingen;
- —
observatie van het laden en lossen van dieren;
- —
laboratoriumdemonstraties;
- —
veterinaire controles;
- —
documentatie;
- b)
met betrekking tot slachthuizen, wildverwerkingsinrichtingen en uitsnijderijen:
- i)
theoretisch gedeelte:
- —
achtergrond met betrekking tot de vleesindustrie -organisatie, productiemethoden, internationale handelsnormen voor voedingsmiddelen en technologie voor het slachten en uitsnijden;
- —
basiskennis van de hygiëne en de goede hygiënische praktijken, met name de bedrijfshygiëne, de hygiëne bij het slachten, het uitsnijden en de opslag en de hygiëne op het werk;
- —
basiskennis van HACCP en de audit van op HACCP gebaseerde procedures;
- —
dierenwelzijn bij het lossen na het vervoer en in het slachthuis;
- —
basiskennis van de anatomie en fysiologie van geslachte dieren;
- —
basiskennis van de pathologie van geslachte dieren;
- —
basiskennis van de pathologische anatomie van geslachte dieren;
- —
relevante kennis betreffende overdraagbare TSE's en andere belangrijke zoönosen en zoönoseverwekkers, en ook belangrijke dierziekten;
- —
kennis van methoden en procedures voor de slachting, keuring, bereiding, onmiddellijke verpakking, verpakking en het vervoer van vers vlees;
- —
basiskennis van microbiologie;
- —
ante-mortemkeuring;
- —
analyse en bemonstering voor Trichinella;
- —
post-mortemkeuring;
- —
administratieve taken;
- —
kennis van de betrokken wetten, verordeningen en administratieve bepalingen;
- —
bemonsteringsprocedure;
- —
verschillende vormen van fraude;
- ii)
praktisch gedeelte:
- —
identificatie van dieren;
- —
leeftijdscontroles;
- —
keuring en beoordeling van geslachte dieren;
- —
ante-mortemkeuring in het slachthuis;
- —
post-mortemkeuring in een slachthuis of wildverwerkingsinrichting;
- —
analyse en bemonstering voor Trichinella;
- —
bepaling van een diersoort op basis van onderzoek van de kenmerkende delen van het dier;
- —
identificatie en beoordeling van delen van geslachte dieren waarbij afwijkingen zijn geconstateerd;
- —
controle van de hygiëne (met inbegrip van de audit van goede hygiënepraktijken en de op HACCP gebaseerde procedures);
- —
vastlegging van de resultaten van ante-mortemkeuringen;
- —
bemonstering;
- —
traceerbaarheid van vlees;
- —
documentatie, zoals de evaluatie van de informatie over de voedselketen en het lezen van registers.
6
De bevoegde autoriteiten mogen besluiten om de opleiding en toetsing te verminderen wat betreft:
- a)
het theoretische onderdeel indien de officiële assistent kan aantonen voldoende opleiding te hebben gevolgd inzake de in punt 5, onder a), i), of onder b), i), van dit hoofdstuk vastgelegde specifieke onderwerpen;
- b)
het praktische onderdeel indien de officiële assistent kan aantonen voldoende werkervaring te hebben inzake de in punt 5, onder a), ii), of onder b), ii), van dit hoofdstuk vastgelegde specifieke onderwerpen.
7
De officiële assistent moet multidisciplinair kunnen samenwerken.
8
De officiële assistent moet zich via permanente educatie en vakliteratuur op de hoogte houden van nieuwe ontwikkelingen en van de actuele stand van de wetenschap. De officiële assistent moet, voor zover mogelijk, deelnemen aan permanente opleidingsactiviteiten.
9
Indien officiële assistenten uitsluitend bemonsteringen en analyses uitvoeren in verband met onderzoeken naar Trichinella en microbiologische normen, hoeven de bevoegde autoriteiten er alleen voor te zorgen dat de officiële assistenten een passende opleiding krijgen voor deze taken.
10
Wanneer beroepsbeoefenaars grensoverschrijdend opereren of zich in een andere lidstaat willen vestigen, moet tussen de lidstaten wederzijdse erkenning gelden voor de proeven voor officiële assistenten. In dergelijke gevallen moeten de proeven worden beperkt tot onderwerpen die essentieel zijn voor de bescherming van de menselijke gezondheid en diergezondheid in de lidstaten van tewerkstelling, maar die niet voorkomen in de proeven in de lidstaat van oorsprong.
Hoofdstuk III. Het door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel
1
De bevoegde autoriteiten mogen alleen personeelsleden aanwijzen die een opleiding hebben doorlopen en voor een proef zijn geslaagd in overeenstemming met de in punt 5 vastgelegde voorschriften.
2
De bevoegde autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de organisatie van de in punt 1 bedoelde proef. Om aan deze proef te mogen deelnemen, moeten de kandidaten kunnen aantonen dat zij:
- a)
een opleiding van ten minste 500 uur hebben gevolgd, waarvan tenminste 400 uur praktische opleiding die de in punt 5 genoemde gebieden bestrijkt, en
- b)
enige nodige aanvullende opleiding hebben gevolgd die het door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel in staat stelt de taken met de vereiste vakkennis uit te voeren.
3
De in punt 2, onder a), bedoelde praktische opleiding vindt plaats in uitsnijderijen, onder toezicht van een officiële dierenarts.
4
De opleiding en toetsing moeten voornamelijk betrekking hebben op rood vlees of vlees van pluimvee. Mensen die voor een van beide categorieën een opleiding hebben gevolgd en voor de proef zijn geslaagd, hoeven evenwel alleen een verkorte opleiding te volgen om de proef voor de andere categorie te mogen afleggen. De opleiding en toetsing moeten, zo nodig, ook betrekking hebben op vrij wild, gekweekt wild en lagomorfen.
5
De opleiding voor door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel moet betrekking hebben op de volgende onderwerpen in verband met uitsnijderijen, en proeven moeten de kennis van deze onderwerpen bevestigen:
- i)
theoretisch gedeelte:
- —
achtergrond met betrekking tot de vleesindustrie — organisatie, productiemethoden, internationale handelsnormen voor voedingsmiddelen en technologie voor het uitsnijden;
- —
grondige kennis van de hygiëne en de goede hygiënische praktijken, met name de bedrijfshygiëne, de hygiëne bij het slachten, het uitsnijden en de opslag en de hygiëne op het werk;
- —
grondige kennis van HACCP en de audit van op HACCP gebaseerde procedures;
- —
relevante kennis betreffende overdraagbare TSE's en andere belangrijke zoönosen en zoönoseverwekkers;
- —
kennis van methoden en procedures voor de bereiding, onmiddellijke verpakking, verpakking en het vervoer van vers vlees;
- —
basiskennis van microbiologie;
- —
administratieve taken;
- —
kennis van de betrokken wetten, verordeningen en administratieve bepalingen;
- —
bemonsteringsprocedure;
- —
verschillende vormen van fraude;
- ii)
praktisch gedeelte:
- —
keuring en beoordeling van geslachte dieren;
- —
controle van de hygiëne (met inbegrip van de audit van goede hygiënepraktijken en de op HACCP gebaseerde procedures);
- —
bemonstering;
- —
traceerbaarheid van vlees;
- —
documentatie.
6
De bevoegde autoriteiten mogen besluiten om de opleiding en toetsing te verminderen wat betreft:
- a)
het theoretische onderdeel indien het door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel kan aantonen voldoende opleiding te hebben gevolgd inzake de in punt 5, onder i), van dit hoofdstuk vastgelegde specifieke onderwerpen;
- b)
het praktische onderdeel indien het door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel kan aantonen voldoende werkervaring te hebben inzake de in punt 5, onder i), van dit hoofdstuk vastgelegde specifieke onderwerpen.
7
Het door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel moet multidisciplinair kunnen samenwerken.
8
Het door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel moet zich via permanente educatie en vakliteratuur op de hoogte houden van nieuwe ontwikkelingen en van de actuele stand van de wetenschap. Het door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel moet, voor zover mogelijk, deelnemen aan permanente opleidingsactiviteiten.
9
Wanneer beroepsbeoefenaars grensoverschrijdend opereren of zich in een andere lidstaat willen vestigen, moet tussen de lidstaten wederzijdse erkenning gelden voor de proeven voor ander door de bevoegde autoriteiten aangewezen personeel. In dergelijke gevallen moeten de proeven worden beperkt tot onderwerpen die essentieel zijn voor de bescherming van de menselijke gezondheid en diergezondheid in de lidstaten van tewerkstelling, maar die niet voorkomen in de proeven in de lidstaat van oorsprong.
Voetnoten
Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).