Einde inhoudsopgave
Vreemdelingencirculaire 2000 (C)
7.10.2 Artikel 1F, Vluchtelingenverdrag
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2024
- Bronpublicatie:
21-03-2024, Stcrt. 2024, 8530 (uitgifte: 29-03-2024, regelingnummer: WBV 2024/7)
- Inwerkingtreding
01-04-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-03-2024, Stcrt. 2024, 8530 (uitgifte: 29-03-2024, regelingnummer: WBV 2024/7)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
7.10.2.1. Artikel 1F aanhef en onder a, Vluchtelingenverdrag
De IND kan ‘misdrijven tegen de vrede’ in ieder geval tegenwerpen aan de hoogste civiele of militaire leidinggevenden in een land.
De ernst van een misdrijf wordt bepaald door:
- •
de aard van de handeling; en
- •
de omvang van de gevolgen van de handeling.
7.10.2.2. Artikel 1F aanhef en onder b, Vluchtelingenverdrag
Politieke misdrijven
Het door de vreemdeling gepleegde misdrijf wordt beschouwd als een politiek misdrijf, indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
- •
er is een direct verband tussen het door de vreemdeling gepleegde misdrijf en de door hem aangehaalde politieke doelstelling;
- •
het door de vreemdeling gepleegde misdrijf is een effectief middel om de door hem aangehaalde politieke doelstelling te realiseren;
- •
de vreemdeling staat niet een meer vreedzaam alternatief ter beschikking; en
- •
het door de vreemdeling gepleegde misdrijf staat in een redelijke verhouding tot het door hem nagestreefde doel.
De volgende misdrijven kunnen in ieder geval een politiek karakter hebben:
- •
mishandeling;
- •
drugshandel;
- •
roofovervallen;
- •
brandstichting.
Niet-politieke misdrijven
De volgende misdrijven moeten op grond van het bovenstaande in ieder geval worden aangemerkt als ernstig niet-politiek misdrijf in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag:
- •
moord;
- •
doodslag;
- •
verkrachting;
- •
oorlogsmisdrijven, zoals gedefinieerd in artikel 8, Statuut van Rome, inzake het internationaal Strafhof;
- •
misdrijven tegen de menselijkheid, zoals gedefinieerd in artikel 7, Statuut van Rome inzake het internationaal Strafhof;
- •
foltering;
- •
genocide, zoals gedefinieerd in artikel 6, Statuut van Rome, inzake het internationaal Strafhof;
- •
slavernij en slavenhandel; en
- •
misdrijven die vallen binnen de delictsomschrijving van enig bindend internationaal instrument dat bepaalt dat er in geval van een misdrijf dat binnen het bereik van dat instrument valt geen sprake kan zijn van een politiek misdrijf en/of van vluchtelingschap.
Beoordeling ernstige misdrijven in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag
De beoordeling of een misdrijf ‘ernstig’ is in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag, betreft een individuele beoordeling aan de hand van de individuele omstandigheden. De volgende elementen kunnen daarbij van belang zijn:
- 1.
Aard van het gepleegde feit/handeling;
- 2.
Omvang van de gevolgen c.q. de schade die is teweeggebracht;
- 3.
Strafmaat;
- 4.
Internationale (rechterlijke) consensus dat het gepleegde feit is aan te merken als ernstig misdrijf;
- 5.
De gevolgde strafprocedure.
Het is afhankelijk van de individuele feiten en omstandigheden welke elementen – al dan niet in samenhang – relevant zijn en moeten worden betrokken in de beoordeling.
Ad 1
Bij geweldsmisdrijven kijkt de IND naar de mate van geweld dat toegepast is (of het geweld en/of schade, die het gevolg was van de gedraging), de geweldsmethoden die zijn gebruikt en het gebruik van dodelijke wapens. Misdrijven zonder geweldscomponent, zoals economische misdrijven of handel in drugs, kunnen eveneens onder de reikwijdte van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag vallen. Het is niet relevant of het misdrijf is gepleegd in het herkomstland of een land buiten het land van toevlucht.
Ad 2
Bij omvang van de schade wordt onder meer meegewogen of sprake is van:
- •
een (internationaal) grensoverschrijdend karakter van bepaalde misdrijven;
- •
nevencriminaliteit, die gepaard gaat met bepaalde misdrijven (zowel nationaal als internationaal;
- •
het plegen van delicten over langere tijd en mogelijk recidive.
Ad 3
Bij het wegen van de strafmaat is van belang de maximumstraf die volgens het Nederlandse Wetboek van Strafrecht op het misdrijf is gesteld dan wel – als de vreemdeling al is veroordeeld – de hoogte van de opgelegde straf (na strafmaatvergelijking). Uitsluiting op grond van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag gebeurt echter niet slechts op basis van de strafmaat, maar alleen na onderzoek en beoordeling van alle relevante feiten.
Ad 4
De internationale standaard en consensus of een bepaald misdrijf als ‘ernstig’ is aan te merken in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag kan worden afgeleid uit bronnen als:
- •
de richtlijnen van UNHCR voor de toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, Handbook UNHCR;
- •
internationale verdragen, Europese richtlijnen en verordeningen, resoluties van de VN Veiligheidsraad, resoluties/conclusies of andere uitlatingen van Europese instellingen (bijv. Europese Commissie, Raad van Ministers van de EU);
- •
rechtspraak van Europese en internationale gerechtelijke instanties, evenals de wetgeving, uitvoering en rechtspraktijk van (andere) landen.
Misdrijven die op grond van vorenstaande doorgaans als ‘ernstig’ kunnen worden aangemerkt zijn (niet-limitatief) moord, verkrachting, brandstichting, het plegen van een gewapende overval, en andere vergrijpen die vergezeld gaan van dodelijke wapens en/of ernstige verwonding van personen.
Het gegeven dat een bepaalde praktijk in het land van herkomst of in het land waar de handeling is gepleegd als zodanig niet strafbaar is, sluit niet uit dat deze handeling volgens internationale standaarden wel gekwalificeerd dient te worden als een ernstig, niet-politiek misdrijf.
Ad 5
Een aantal aspecten van de strafprocedure (of de uitkomst ervan) kunnen een rol spelen bij het toepassen van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag:
- •
Veroordeling: Voor de toepasselijkheid van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag is een veroordeling niet vereist. Als de vreemdeling is veroordeeld, beziet de IND, hoe dit zich verhoudt tot internationale maatstaven (gerelateerd aan de Nederlandse maatstaf). Een strafrechtelijke veroordeling kan wel worden betrokken in de beoordeling, dat aan de bewijsmaatstaf van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (‘ernstige redenen om te veronderstellen’) is voldaan.
- •
(Deels) uitgezeten straf: Het (gedeeltelijk) uitgezeten hebben van een straf vormt geen reden om artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag niet (langer) tegen te kunnen werpen.
- •
Vrijspraak: Voor het vaststellen van de ernst van een misdrijf als bedoeld in artikel 1F, aanhef en onder b van het Vluchtelingenverdrag is in beginsel niet doorslaggevend dat de vreemdeling voor het misdrijf is vrijgesproken. In dit kader is onder andere van belang of de vrijspraak ziet op dezelfde gedraging(en), die ook aan artikel 1F Vluchtelingenverdrag ten grondslag liggen of hebben gelegen, of de vrijspraak het gevolg is van een inhoudelijke beoordeling of een procedurele afdoening, en de inhoudelijke redenen van de vrijspraak.
Absolute politieke misdrijven in de zin van artikel 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag
Bij ‘absolute politieke misdrijven’ kan artikel 1F, onder b van het Vluchtelingenverdrag niet worden toegepast. Absolute politieke misdrijven zijn misdrijven met een politiek karakter, waarbij uit de omschrijving van het misdrijf blijkt dat zij zijn gericht tegen de staat. De volgende misdrijven zijn in ieder geval absolute politieke misdrijven:
- •
hoogverraad en het verstoren van verkiezingen; en
- •
misdrijven weergegeven in het een der Titels I tot en met IV van het Tweede Boek, Wetboek van Strafrecht.
Factoren voor het wel of niet toepassen van de uitsluitingsgrond
Als is vastgesteld dat sprake is van een ernstig, niet-politiek misdrijf, dan is een verdere evenredigheidstoetsing of toetsing aan proportionaliteit, die impliceert dat de ernst van de gestelde daden nogmaals wordt beoordeelt, niet verplicht (zie ook C2/7.10.2.5. Vc).
7.10.2.3. Artikel 1F aanhef en onder c, Vluchtelingenverdrag
Onder de doelstellingen van de VN wordt verstaan: de preambule en artikel 1 van het Handvest van de VN van 1945. Onder de beginselen van de VN wordt verstaan: artikel 2 van het Handvest van de VN van 1945.
De volgende handelingen zijn in ieder geval in strijd met de doelstellingen en beginselen van de VN:
- •
handelingen die expliciet zijn genoemd als strijdig met de doelstellingen en/of beginselen van de VN door het Internationaal Hof van Justitie, de Algemene Vergadering of de Veiligheidsraad van de VN; en
- •
misdrijven die strafbaar zijn gesteld in het Statuut van Rome inzake het internationaal Strafhof.
Om de vreemdeling verantwoordelijk te kunnen houden voor misdrijven die vallen onder artikel 1F aanhef en onder c, Vluchtelingenverdrag beoordeelt de IND:
- •
of de functionele of feitelijke verantwoordelijkheid van de vreemdeling op een dusdanig niveau ligt dat deze geacht mag worden zich van de plaats van de staat binnen de internationale gemeenschap bewust te zijn; of
- •
uit de persoonlijke achtergrond van de vreemdeling blijkt dat hij kennis heeft of had moeten hebben van de doelstellingen of beginselen van de VN.
7.10.2.4. Bewijslast en verantwoordelijkheid
Voor tegenwerping van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, moet de IND aantonen dat er ‘ernstige redenen’ zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling verantwoordelijk gehouden kan worden voor één van de misdrijven zoals bedoeld in dit artikel. Indien de IND ‘ernstige redenen’ heeft aangetoond, moet de vreemdeling dit gemotiveerd weerleggen, om toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag te voorkomen.
Om te bepalen of de vreemdeling verantwoordelijk kan worden gehouden voor misdrijven en daden als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag, onderzoekt de IND of de vreemdeling weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf (knowing participation) en of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (personal participation).
‘Knowing participation’
Er is in ieder geval sprake van ‘knowing participation’ bij de vreemdeling in één van de volgende situaties:
- a.
de vreemdeling heeft gewerkt bij een organisatie, waarvan de IND heeft aangetoond dat deze organisatie op systematische wijze en/of op grote schaal zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die genoemd worden in artikel 1F Vluchtelingenverdrag;
- b.
de vreemdeling heeft behoord tot een groep die door de minister is aangewezen als groep, waarop in de regel artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is; of
- c.
de vreemdeling heeft deelgenomen aan handelingen, waarvan hij wist of had moeten weten dat het misdrijven betrof zoals bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag.
In het geval van situatie a. of b. toetst de IND of de vreemdeling een uitzondering vormt op de regel dat de vreemdeling wetenschap gehad heeft of had moeten hebben van het plegen van de misdrijven. De IND spreekt dan van een ‘significante uitzondering’.
De IND neemt geen ‘knowing participation’ aan voor misdrijven als genoemd in artikel 1F Vluchtelingenverdrag, indien de vreemdeling tijdens het plegen van de misdrijven nog niet de leeftijd van vijftien jaren had bereikt.
Indien de vreemdeling bij het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag tussen de vijftien en achttien jaar oud was, betrekt de IND alle feiten en omstandigheden bij haar onderzoek om vast te stellen of de vreemdeling weet heeft gehad of had moeten hebben van de misdrijven.
Als de vreemdeling bij het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag tussen de vijftien en achttien jaren oud was en als soldaat in een leger heeft gediend, worden in ieder geval de volgende omstandigheden door de IND meegewogen:
- •
de leeftijd van de vreemdeling op het moment van de indiensttreding;
- •
of de vreemdeling vrijwillig of gedwongen in dienst is getreden;
- •
de consequenties bij weigering van indiensttreding. In dit verband hanteert de IND het leerstuk van de subjectieve overmacht als uitgangspunt. De IND beoordeelt of van de vreemdeling als minderjarige verwacht kon worden weerstand te bieden aan de op hem uitgeoefende druk om in dienst te gaan;
- •
of er tijdens de indiensttreding van de vreemdeling gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die de mogelijkheid om tot een afgewogen keuze te komen hebben aangetast;
- •
de lengte van de periode dat de vreemdeling als minderjarige, jonger dan vijftien jaren werkzaam is geweest binnen het leger;
- •
de aanwezigheid van mogelijkheden voor de vreemdeling om eerder te ontsnappen en/of zich aan persoonlijke deelname aan misdrijven te onttrekken;
- •
of de vreemdeling de misdrijven gepleegd heeft onder invloed van drugs en/of medicatie waartoe hij gedwongen was tot inname; en
- •
of er binnen het leger waar de vreemdeling in dienst was bevorderingen plaatsvonden op grond van goede prestaties.
‘Personal participation’
Er is sprake van ‘personal participation’ bij de vreemdeling in tenminste één van de volgende situaties:
- a.
de vreemdeling heeft een misdrijf als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag gepleegd;
- b.
de vreemdeling heeft opdracht gegeven tot, of onder zijn verantwoordelijkheid is een misdrijf als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag gepleegd;
- c.
de vreemdeling heeft een misdrijf als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag gefaciliteerd; of
- d.
de vreemdeling behoort tot een groep die door de minister is aangewezen als groep die in de regel artikel 1F Vluchtelingenverdrag tegengeworpen krijgt.
Ad c.
De vreemdeling heeft een misdrijf gefaciliteerd, indien zijn handelen en/of nalaten in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan het misdrijf. De IND concludeert dat de vreemdeling in wezenlijke mate heeft bijgedragen indien aan beide volgende voorwaarden is voldaan:
- •
de bijdrage heeft een effect heeft gehad op het begaan van een misdrijf; en
- •
het misdrijf had hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze plaatsgevonden indien niemand de rol van de vreemdeling had vervuld of indien de vreemdeling gebruik had gemaakt van mogelijkheden om het misdrijf tegen te houden.
Ad d.
De IND toetst of er sprake is van een ‘significante uitzondering’ zoals beschreven in de subparagraaf ‘bewijslast en verantwoordelijkheid’ (‘knowing participation’).
7.10.2.5. Persoonlijke vrijwaren van verantwoordelijkheid
Handelen op bevel
De IND toetst aan artikel 33 van het Statuut van Rome, inzake het Internationaal Strafhof voor de beoordeling van de individuele verantwoordelijkheid van de vreemdeling, indien de vreemdeling heeft gehandeld op bevel van een regering of meerdere.
Dwang
Indien de vreemdeling aanvoert dat hij gedwongen is tot het plegen van misdrijven, wordt hij niet gevrijwaard van verantwoordelijkheid indien sprake is van in ieder geval één van de volgende situaties:
- •
er wordt geen geloof gehecht aan de door de vreemdeling gestelde dwang;
- •
er bestond voor de vreemdeling de mogelijkheid om zich te onttrekken aan het misdrijf;
- •
de vreemdeling was al geruime tijd in dienst van een organisatie voordat de dwang voorzienbaar optrad; of
- •
de mate van dwang weegt niet op tegen de ernst van het door de vreemdeling begane misdrijf.
Zelfverdediging
Wanneer de vreemdeling aanvoert uit zelfverdediging misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag te hebben gepleegd, wordt deze niet gevrijwaard van verantwoordelijkheid indien er sprake is van in ieder geval een van de volgende situaties:
- •
er wordt geen geloof gehecht aan de door de vreemdeling gestelde bedreiging;
- •
de bedreiging waartegen de vreemdeling zich stelt te hebben verdedigt weegt niet op tegen de ernst van het door de vreemdeling begane misdrijf;
- •
het moet voor de vreemdeling duidelijk zijn geweest dat het door hem begane misdrijf de dreiging niet had kunnen afwenden; of
- •
de vreemdeling heeft niet slechts één misdrijf gepleegd, maar heeft gedurende een langere periode meerdere misdrijven gepleegd.
7.10.2.6. Duurzaamheid en proportionaliteit
Indien aan de vreemdeling op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend, maar tegelijkertijd aannemelijk is dat de vreemdeling bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM beoordeelt de IND alle volgende omstandigheden:
- a.
of artikel 3 EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst; en, zo ja,
- b.
of de gevolgen voor de vreemdeling van het blijvend onthouden van een verblijfsvergunning disproportioneel zijn, afgewogen tegen de belangen van de Staat om artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag te handhaven.
Ad a.
De term ‘duurzaam’ houdt in dat sprake moet zijn van alle volgende omstandigheden:
- •
de vreemdeling bevindt zich op het moment dat de beslissing wordt genomen al gedurende tien jaren zonder verblijfsvergunning in Nederland in de situatie dat de vreemdeling wegens schending van artikel 3 EVRM niet kan worden uitgezet, te rekenen vanaf de datum van de eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;
- •
er is geen vooruitzicht op verandering binnen niet al te lange termijn, gerekend vanaf heden, in de situatie dat de vreemdeling niet kan worden uitgezet naar het land van herkomst vanwege een dreigende schending van artikel 3 EVRM; en
- •
vertrek van de vreemdeling naar een ander land dan het land van herkomst is ondanks voldoende inspanningen om te voldoen aan vertrekplicht van de vreemdeling niet mogelijk.
Ad b.
De IND neemt disproportionaliteit aan indien de vreemdeling aantoont dat hij zich in een uitzonderlijke situatie bevindt.
Indien de vreemdeling disproportionaliteit heeft aangetoond en de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleent de IND krachtens artikel 3.6b, onder a, Vb ambtshalve een verblijfsvergunning onder de beperking humanitair tijdelijk op grond van artikel 3.48, tweede lid aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder e, VV. De verblijfsvergunning wordt in dat geval voor maximaal een jaar verleend en kan telkens met maximaal een jaar worden verlengd (artikel 3.58, eerste lid onder q, Vb).
7.10.2.7. Gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag
De IND verleent op grond van de artikelen 3.77 en 3.107 Vb geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan gezinsleden van een vreemdeling van wie de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag. Dit geldt niet wanneer deze gezinsleden op zelfstandige gronden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw.
De IND werpt de contra-indicatie artikel 1F Vluchtelingenverdrag niet tegen aan een gezinslid, indien de feitelijke gezinsband met de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen feitelijk verbroken is. Van verbreking van de gezinsband wordt niet uitgegaan indien blijkt dat de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen op enige wijze gebruik blijft maken van de voorzieningen van het gezinslid.
De contra-indicatie artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt niet langer tegengeworpen aan het gezinslid van de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a.
het gezinslid verblijft tenminste tien jaren in Nederland gerekend vanaf de datum van de eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel;
- b.
het verblijf van het gezinslid in Nederland is ononderbroken; en
- c.
het gezinslid heeft zijn vertrek naar het land van herkomst niet tegengewerkt.
Ad a.
Voor de gezinsleden binnen één gezin waarbinnen de feitelijke gezinsband niet is verbroken, geldt voor alle gezinsleden de datum van eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel van het hier langst verblijvende gezinslid als aanvang van de termijn. De aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel van de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen telt hiervoor niet mee.