Einde inhoudsopgave
Voorstel van wet houdende wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Artikel II Wet inkomstenbelasting 2001
Geldend
Geldend vanaf 22-12-2022
- Bronpublicatie:
22-12-2022, Kamerstukken 2022, 36067 (uitgifte: 22-12-2022, kamerstukken: 36067-B)
- Inwerkingtreding
22-12-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-12-2022, Kamerstukken 2022, 36067 (uitgifte: 22-12-2022, kamerstukken: 36067-B)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Vermogensrendementsheffing (box 3)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Inkomstenbelasting / Uitgaven voor inkomensvoorzieningen
Loonbelasting / Pensioenregeling
Sociale zekerheid ouderen / Pensioen
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
Inkomstenbelasting / Winst
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
- A.
Artikel 3.18 wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
In het eerste lid wordt ‘18, eerste lid en tweede lid, onderdeel b, 18a, tweede tot en met negende lid, 18b, tweede tot en met zesde lid, 18c, tweede tot en met vijfde lid, 18d, 18f en 18ga, eerste lid,’ vervangen door ‘18, eerste en tweede lid, 18a, 18b, 18c, 18d, 18f, 18ga, 38b, 38c, 38r, 38s en 38t’ en wordt ‘eerste volzin zijn de 19a’ vervangen door ‘eerste zin zijn de artikelen 19a’.
- 2.
Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:
- a.
In onderdeel a wordt ‘vierde lid, vijfde lid, zevende lid, onderdeel a’ vervangen door ‘eerste en derde lid’.
- b.
Onderdeel e komt te luiden:
- e.
het laatstgenoten pensioengevend loon, bedoeld in de artikelen 18b en 18c van de Wet op de loonbelasting 1964;.
- B.
In artikel 3.18, eerste lid, vervalt ‘, 38s’.
- C.
In artikel 3.68, vierde lid, worden de tweede en derde zin vervangen door een zin, luidende: Bij deze wijziging wordt het in het eerste lid genoemde percentage verlaagd met 0,36%-punt indien het verschil tussen de voor het kalenderjaar van wijziging geldende pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, afgerond op hele jaren naar beneden, en de voor het aan dat kalenderjaar voorafgaande kalenderjaar geldende pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, afgerond op hele jaren naar beneden, één jaar bedraagt.
- D.
In artikel 3.126a, vierde lid, onderdeel a, onder 3°, wordt na ‘20 jaar bedraagt’ ingevoegd ‘,verminderd met het aantal jaren tussen het tijdstip waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt en het tijdstip van het uitkeren van de eerste termijn,’.
- E.
Artikel 3.127 wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
In het eerste lid wordt na ‘nog niet de’ ingevoegd ‘leeftijd heeft bereikt die vijf jaar hoger is dan de’ en wordt ‘heeft bereikt kan hij’ vervangen door ‘kan hij’. Voorts wordt ‘13,3%’ vervangen door ‘30%’.
- 2.
Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
- a.
In de eerste zin wordt ‘zeven’ vervangen door ‘tien’ en wordt ‘voorzover’ vervangen door ‘voor zover’.
- b.
In de tweede zin wordt ‘17% van de premiegrondslag, met een maximum van € 7.587’ vervangen door ’€ 38.000’.
- c.
De derde zin vervalt.
- 3.
[vervallen]
- 4.
Het zesde en zevende lid vervallen, onder vernummering van het achtste lid tot zesde lid.
- Ea.
In artikel 3.127, derde lid, wordt ‘€ 12.837’ vervangen door ‘€ 14.802’.
- F.
In artikel 3.127, vierde lid, onderdeel a, wordt ‘6,27 keer de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen aangroei van het bedrag van de jaarlijkse uitkeringen van de aan de belastingplichtige toekomende aanspraken volgens een pensioenregeling voorzover deze aangroei het gevolg is van de toeneming van de diensttijd in dat kalenderjaar’ vervangen door ‘het gezamenlijke bedrag van de in het voorafgaande kalenderjaar in pensioenregelingen van de belastingplichtige ingelegde premies voor ouderdomspensioen en partnerpensioen op of na pensioendatum, exclusief de premie voor een compensatie als bedoeld in artikel 38s van de Wet op de loonbelasting 1964’.
- G.
In artikel 3.127, vierde lid, vervalt ‘, exclusief de premie voor een compensatie als bedoeld in artikel 38s van de Wet op de loonbelasting 1964’.
- H.
In artikel 3.129, vijfde lid, wordt ‘gezonde’ vervangen door ‘geestelijk gezonde’.
- I.
Artikel 5.16b komt te luiden:
Artikel 5.16b Begrenzing nettolijfrente
- 1.
De jaarlijkse premie ter zake van alle nettolijfrenten van de belastingplichtige gezamenlijk bedraagt ten hoogste het percentage, genoemd in artikel 3.127, eerste lid, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid, van het gezamenlijke bedrag in het voorafgaande kalenderjaar van de inkomensbestanddelen, bedoeld in artikel 3.127, derde lid, onderdelen a tot en met d, voor zover dit bedrag het bedrag, genoemd in artikel 3.127, derde lid, overtreft.
- 2.
De ten hoogste in aanmerking te nemen premie, bedoeld in het eerste lid, wordt verminderd met de premie die in het voorafgaande kalenderjaar is ingelegd ten behoeve van een nettopensioenregeling als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid.
- 3.
Artikel 3.127, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bedrag, genoemd in artikel 3.127, tweede lid, wordt vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid.
- 4.
Artikel 3.127, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
- Ia.
Artikel 5.16c wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
Onder vernummering van het tweede tot en met negende lid tot derde tot en met tiende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
- 2.
Artikel 3.133, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op nettolijfrenten.
- 2.
In het vierde lid (nieuw) wordt ‘tweede lid’ vervangen door ‘derde lid’.
- 3.
In het zevende lid (nieuw) wordt ‘tweede en derde lid’ vervangen door ‘derde en vierde lid’.
- J.
Artikel 5.17 wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘2° of 3°’ vervangen door ‘2°, 3° of 4°’.
- 2.
Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
- a.
In onderdeel a wordt ‘netto-ouderdomspensioen’ vervangen door ‘netto-ouderdomspensioen of nettopartnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum’.
- b.
In onderdeel b wordt ‘nettopartnerpensioen’ vervangen door ‘nettopartnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum’.
- K.
Artikel 5.17a komt te luiden:
Artikel 5.17a Netto-ouderdomspensioen en nettopartnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum
- 1.
Een netto-ouderdomspensioen en een nettopartnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum worden opgebouwd over ten hoogste het bedrag dat ingevolge artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het pensioengevend loon behoort. De premie bedraagt ten hoogste het percentage, genoemd in artikel 18a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, van dat bedrag, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de kosten die zijn begrepen in de premie, bedoeld in de tweede zin.
- 2.
Artikel 18a, vierde en vijfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is van overeenkomstige toepassing.
- L.
Artikel 5.17b komt te luiden:
Artikel 5.17b Nettopartnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum
- 1.
Een nettopartnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum bedraagt niet meer dan 50% van het bedrag dat ingevolge artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het laatstgenoten pensioengevend loon, bedoeld in artikel 18b, eerste lid, van die wet, behoort, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid.
- 2.
Artikel 18b, tweede en derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is van overeenkomstige toepassing.
- M.
Artikel 5.17c komt te luiden:
Artikel 5.17c Nettowezenpensioen
- 1.
Een nettowezenpensioen bedraagt voor halve wezen niet meer dan 20% van het bedrag dat ingevolge artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het laatstgenoten pensioengevend loon, bedoeld in artikel 18c, eerste lid, van die wet, behoort, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid.
- 2.
Een nettowezenpensioen bedraagt voor volle wezen niet meer dan 40% van het bedrag dat ingevolge artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het laatstgenoten pensioengevend loon, bedoeld in artikel 18c, tweede lid, van die wet, behoort, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid.
- 3.
Artikel 18c, derde en vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is van overeenkomstige toepassing.
- N.
Artikel 5.17d komt te luiden:
Artikel 5.17d Overschrijding maxima nettopensioen
Artikel 18d van de Wet op de loonbelasting 1964 is van overeenkomstige toepassing op een netto-ouderdomspensioen, een nettopartnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum, een nettopartnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en een nettowezenpensioen met dien verstande dat het in het tweede lid van dat artikel genoemde bedrag wordt vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid.
- O.
In artikel 5.17e, vijfde lid, onderdeel b, wordt ‘tweede tot en met zevende lid’ vervangen door ‘tweede tot en met achtste lid’.
- P.
In artikel 10.1, eerste lid, vervalt ‘het in artikel 3.127, derde lid, laatstvermelde bedrag,’.
- Q.
Artikel 10.2b wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
In het opschrift wordt na ‘Contractloonontwikkelingscorrectie’ ingevoegd ‘, percentage jaarruimte en drempelbedrag’.
- 2.
In het eerste lid wordt ‘artikel 10.1’ vervangen door ‘het vijfde lid’.
- 3.
Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
- 4.
Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in artikel 3.127, eerste lid, vermelde percentage bij ministeriële regeling vervangen door een ander percentage. Dit percentage wordt gesteld op het voor dat jaar in artikel 18a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 vermelde percentage.
- 5.
Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in artikel 3.127, derde lid, laatstvermelde bedrag bij ministeriële regeling vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door de voor dat jaar geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag, te vermenigvuldigen met de factor 100/75.
- R.
Aan hoofdstuk 10 wordt een afdeling toegevoegd, luidende:
Afdeling 10.3 Experiment pensioenregeling zelfstandigen
Artikel 10.11 Experimenteerbepaling pensioenregeling zelfstandigen
- 1.
Voor de toepassing van de artikelen 1.2, 1.7, 3.13, 3.18, 3.27, 3.68, 3.82, 3.83, 3.95, 3.100, 3.106, 3.107, 3.126, 3.127, 3.133, 3.135, 3.136, 3.146, 5.16a, 5.17, 7.2, 10.8 en 10a.24, artikel 5 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, artikel 32 van de Successiewet 1956 en artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en de op die artikelen berustende bepalingen wordt onder een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, mede verstaan een pensioenregeling als bedoeld in artikel 150a van de Pensioenwet, waarbij wordt verstaan onder dienstjaar: jaar waarin wordt deelgenomen in een pensioenregeling op grond van artikel 150a van de Pensioenwet.
- 2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt voor de toepassing van artikel 3.18, vierde lid, onderdeel d, op een pensioenregeling als bedoeld in artikel 150a van de Pensioenwet het pensioengevend loon bepaald op basis van de inkomensbestanddelen, genoemd in artikel 3.18, vierde lid, onderdeel d, in het eerste kalenderjaar voorafgaande aan het dienstjaar, bedoeld in het eerste lid.
- S.
Afdeling 10.3 vervalt.
- T.
In hoofdstuk 10A worden na artikel 10a.23 vier artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 10a.24 Overgangsbepaling premie voor beroeps- of bedrijfstakregeling
Voor een pensioenregeling als bedoeld in artikel 3.18 zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen is artikel 38q van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing en blijven artikel 3.18 zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen en de bij of krachtens dat artikel gestelde normeringen en beperkingen van toepassing.
Artikel 10a.25 Overgangsbepaling vermindering jaarruimte in verband met de opbouw van pensioenaanspraken
- 1.
Voor de toepassing van artikel 3.127, eerste lid, wordt in afwijking van het vierde lid, onderdeel a, van dat artikel, voor de belastingplichtige die met toepassing van artikel 38q van de Wet op de loonbelasting 1964 pensioenaanspraken opbouwt volgens de normeringen en begrenzingen uit de artikelen 18 tot en met 18ga van die wet alsmede de daarop gebaseerde bepalingen zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, de vermindering in verband met de opbouw van pensioenaanspraken gesteld op het bedrag dat volgt uit artikel 3.127, vierde lid, onderdeel a, zoals dat luidde op 31 december 2023. Voor de toepassing van de eerste zin blijven artikel 3.127, zesde lid, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen zoals deze luidden op 31 december 2023, van toepassing. De eerste en tweede zin zijn van overeenkomstige toepassing op de aan de belastingplichtige toe te rekenen pensioenaanspraken die zijn opgebouwd in de periode van 1 januari 2023 tot en met 30 juni 2023.
- 2.
Voor de toepassing van artikel 3.127, eerste lid, wordt in afwijking van het vierde lid, onderdeel a, van dat artikel, voor de belastingplichtige die een ouderdomspensioen of partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum opbouwt, waarbij de premie per dienstjaar is bepaald met inachtneming van artikel 38r, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, de vermindering in verband met de opbouw van pensioenaanspraken gesteld op het bedrag dat volgt uit de formule:
A = (1 — (X-Y) / X) * B
waarbij wordt verstaan onder:
A: het bedrag aan vermindering in verband met de opbouw van pensioenaanspraken;
B: het bedrag van het in het voorafgaande kalenderjaar in artikel 18a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 vermelde percentage, vermenigvuldigd met de in het voorafgaande kalenderjaar voor de belastingplichtige geldende pensioengrondslag, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van die wet, vermeerderd met het gezamenlijke bedrag van de door de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar voor een nettopensioen betaalde of verrekende premies, bedoeld in artikel 5.17, gedeeld door de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid;
X: het bedrag van het voor de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar geldende maximale premiepercentage, bedoeld in de in artikel 38r, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen tabel, vermenigvuldigd met de in het voorafgaande kalenderjaar voor de belastingplichtige geldende pensioengrondslag, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van die wet;
Y: het bedrag van de door of voor de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar ingelegde premies voor een ouderdomspensioen en een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum als bedoeld in artikel 18a van de Wet op de loonbelasting 1964.
Artikel 10a.26 Overgangsbepaling experimenteerbepaling zelfstandigen
- 1.
Voor de toepassing van de artikelen 1.2, 1.7, 3.13, 3.82, 3.83, 3.100, 3.106, 3.107, 3.126, 3.127, 3.133, 3.135, 3.136, 3.146, 5.17 en 7.2, artikel 5 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, artikel 32 van de Successiewet 1956 en artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de op die artikelen berustende bepalingen wordt onder een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, mede verstaan een pensioenregeling als bedoeld in artikel 10.11 zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het bij koninklijk besluit bepaalde tijdstip, bedoeld in artikel XV.
- 2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de afwikkeling van reeds opgebouwde pensioenen op grond van een pensioenregeling als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 10a.27 Overgangsbepaling nettopensioen
Voor een nettopensioen als bedoeld in artikel 5.17 zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen die na de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen niet voldoet aan afdeling 5.3B, blijven de artikelen 5.17 tot en met 5.17f alsmede de daarop gebaseerde bepalingen zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen van toepassing.
- U.
Artikel 10a.24 vervalt.
- V.
In artikel 10a.25 vervallen het eerste lid alsmede de aanduiding ‘2.’ voor het tweede lid.
- W.
Indien bij koninklijk besluit artikel IV, onderdeel C, van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen in werking is getreden alsmede het bij koninklijke boodschap van 29 juni 2022 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen in verband met de herziening van de mogelijkheid tot afkoop in de vorm van een bedrag ineens alsmede tot wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet herziening bedrag ineens) (Kamerstuknummer 36154) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel D, onder 4 van die wet:
- a.
eerder in werking treedt of is getreden dan artikel II, onderdeel Ia van deze wet, wordt in artikel II, onderdeel Ia, van deze wet ‘onder vernummering van het tweede tot en met negende lid tot derde tot en met tiende lid’ vervangen door ‘onder vernummering van het tweede tot en met tiende lid tot derde tot en met elfde lid’;
- b.
later in werking treedt dan artikel II, onderdeel Ia, van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel D, onder 4, van die wet ‘onder vernummering van het zesde tot en met negende lid tot zevende tot en met tiende lid’ vervangen door ‘onder vernummering van het zevende tot en met tiende lid tot achtste tot en met elfde lid’ en wordt de aanduiding ‘6’ voor de tekst vervangen door ‘7’.
- X.
Het in artikel II, onderdeel E, onderdeel 2, onder b, genoemde bedrag en het in onderdeel Ea, eerstgenoemde bedrag worden vóór toepassing van die onderdelen vervangen door andere bedragen. Deze bedragen worden berekend door de te vervangen bedragen te vermenigvuldigen met de ingevolge artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 aan het begin van het kalenderjaar 2023 toegepaste inflatiecorrectie op die bedragen, genoemd in artikel 3.127, tweede en derde lid, van die wet.
- Y.
Het in artikel II, onderdeel Ea, als tweede genoemde bedrag wordt vóór toepassing van dat onderdeel vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door de aan het begin van het kalenderjaar 2023 geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag, te vermenigvuldigen met de factor 100/75.