Einde inhoudsopgave
Schepelingenbesluit
Artikel 84 Toepasselijkheid en vrijstellingen
Geldend
Geldend vanaf 20-08-2013
- Bronpublicatie:
05-07-2012, Stb. 2012, 357 (uitgifte: 27-07-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
20-08-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-07-2013, Stb. 2013, 287 (uitgifte: 12-07-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Algemeen
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Ondernemingsrecht / Economische ordening
1.
Behoudens het bepaalde in het derde en vierde lid, zijn de artikelen 68–81 niet van toepassing op bestaande vissersschepen. Op bestaande vissersschepen blijven van toepassing de artikelen 46–65, voorkomende in het besluit van 15 mei 1937, Stb. 242, zoals deze luidden voor 12 mei 1977.
2.
Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan, na overleg met de rechtspersoonlijkheid bezittende organisaties van werkgevers en vissers afwijkingen toestaan van het bepaalde in de artikelen 68–81, indien deze afwijkingen voordelen medebrengen welke tot resultaat hebben, dat de inrichting over het geheel genomen niet minder gunstig is dan die, welke het gevolg zou zijn van volledige toepassing van de bepalingen van dit besluit.
3.
Voor een vissersschip dat voor 12 mei 1977 geheel gereed was, kan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, na raadpleging van de rechtspersoonlijkheid bezittende organisaties van werkgevers en vissers, wanneer het schip onder Nederlandse vlag wordt gebracht of wanneer ingrijpende veranderingen in de bouw of grote reparaties aan het schip worden uitgevoerd volgens een tevoren ontworpen plan en niet tengevolge van een ongeval of ramp, wijzigingen voorschrijven, welke nodig zijn om het schip te laten voldoen aan de eisen gesteld in de artikelen 68–81, voor zover hij dit mogelijk acht, daarbij rekening houdende met alle praktische problemen welke zich bij de toepassing voordoen.
4.
Was een vissersschip voor 12 mei 1977 in aanbouw of werd het op die datum verbouwd, dan kan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, na raadpleging van de in het derde lid genoemde belanghebbenden, wijzigingen voorschrijven, welke nodig zijn om het schip te laten voldoen aan de eisen gesteld in de artikelen 69–81, voorzover hij dit mogelijk acht, daarbij rekening houdende met alle praktische problemen welke zich bij de toepassing voordoen.
5.
Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan bij de toepassing van het derde of vierde lid bepalen binnen welke tijdsduur de voor te schrijven wijzigingen ten uitvoer moeten worden gelegd.