Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2016/798 inzake veiligheid op het spoor
Artikel 16 Taken
Geldend
Geldend vanaf 23-10-2020
- Bronpublicatie:
21-10-2020, PbEU 2020, L 352 (uitgifte: 22-10-2020, regelingnummer: 2020/1530)
- Inwerkingtreding
23-10-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-10-2020, PbEU 2020, L 352 (uitgifte: 22-10-2020, regelingnummer: 2020/1530)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Railvervoer
Vervoersrecht / Europees vervoersrecht
1.
Iedere lidstaat stelt een nationale veiligheidsinstantie in. De lidstaten zien erop toe dat de nationale veiligheidsinstantie over de vereiste interne en externe organisatorische capaciteit in termen van personele en materiële middelen beschikt. Deze is, wat betreft haar organisatie, wettelijke structuur en besluitvorming onafhankelijk van enige spoorwegonderneming, infrastructuurbeheerder, aanvrager, aanbestedende dienst en iedere entiteit die overheidsopdrachten toekent. Mits deze onafhankelijkheid gewaarborgd wordt, kan de betrokken instantie een afdeling zijn binnen het voor transport bevoegde nationale ministerie.
2.
De nationale veiligheidsinstantie wordt ten minste belast met de volgende taken:
- a)
vergunningen verlenen om de subsystemen besturing en seingeving langs het spoor, energie en infrastructuur van het spoorwegsysteem in dienst te stellen overeenkomstig artikel 18, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/797;
- b)
vergunningen afgeven, vernieuwen, wijzigen en intrekken van voertuigvergunningen voor het in de handel brengen overeenkomstig artikel 21, lid 8, van Richtlijn (EU) 2016/797;
- c)
het Bureau ondersteunen bij het afgeven, vernieuwen, wijzigen en intrekken van voertuigvergunningen voor het in de handel brengen overeenkomstig artikel 21, lid 5 van Richtlijn (EU) 2016/797 en voor het verlenen van typevergunning van voertuigen overeenkomstig artikel 24 van Richtlijn (EU) 2016/797;
- d)
op haar grondgebied controleren dat interoperabiliteitsonderdelen voldoen aan de essentiële eisen van artikel 8 van Richtlijn (EU) 2016/797;
- e)
ervoor zorgen dat er een voertuignummer is toegekend overeenkomstig artikel 46 van Richtlijn (EU) 2016/797 onverminderd artikel 47, lid 4, van die richtlijn;
- f)
het Bureau ondersteuning verlenen bij de afgifte, vernieuwing, wijziging en intrekking van overeenkomstig artikel 10, lid 5, verleende unieke veiligheidscertificaten;
- g)
overeenkomstig artikel 10, lid 8, verleende unieke veiligheidscertificaten afgeven, vernieuwen, wijzigen en intrekken;
- h)
overeenkomstig artikel 12 verleende veiligheidsvergunningen afgeven, vernieuwen, wijzigen of intrekken;
- i)
de veiligheidsregelgeving, met inbegrip van het systeem van nationale voorschriften, monitoren, promoten en, waar nodig, handhaven en bijwerken;
- j)
overeenkomstig artikel 17 toezicht uitoefenen op de spoorwegondernemingen en de infrastructuurbeheerders;
- k)
in voorkomend geval, en overeenkomstig het nationale recht, machinistenvergunningen afgeven, vernieuwen, wijzigen of intrekken overeenkomstig Richtlijn 2007/59/EG;
- l)
in voorkomend geval, en overeenkomstig het nationale recht, aan met onderhoud belaste entiteiten verleende certificaten afgeven, vernieuwen, wijzigen of intrekken.
3.
De in lid 2 bedoelde taken mogen niet worden overgedragen of uitbesteed aan een infrastructuurbeheerder, een spoorwegonderneming of een aanbestedende dienst.
4.
Indien één enkel kunstwerk gedeeltelijk in een derde land en gedeeltelijk in een lidstaat is gelegen, kan die lidstaat, naast de nationale veiligheidsinstantie die anderszins bevoegd is voor zijn grondgebied, en overeenkomstig artikel 3, punt 7, c), en een internationale overeenkomst die door de Unie is gesloten of waarvan deze met de sluiting heeft ingestemd, een veiligheidsinstantie aanwijzen die specifiek bevoegd is voor dat kunstwerk en alle andere onderdelen van de daarmee verbonden spoorweginfrastructuur (‘de specifieke veiligheidsinstantie’). In overeenstemming met die internationale overeenkomst kan de nationale veiligheidsinstantie tijdelijk de bevoegdheid op zich nemen voor het gedeelte van het kunstwerk dat zich op het grondgebied van die lidstaat bevindt.
In het kader van een in de eerste alinea bedoelde internationale overeenkomst, neemt de betrokken lidstaat alle maatregelen waarover hij krachtens die internationale overeenkomst beschikt om te waarborgen dat de specifieke veiligheidsinstantie voldoet aan het Unierecht. Indien dat voor de spoorwegveiligheid noodzakelijk is, maakt de betrokken lidstaat daartoe onverwijld gebruik van het bij die internationale overeenkomst verleende recht, waardoor de nationale veiligheidsinstantie gerechtigd is om de exclusieve bevoegdheid op zich te nemen voor het gedeelte van het kunstwerk dat zich in die lidstaat bevindt.
5.
Indien een geschil dat overeenkomstig een internationale overeenkomst aan een scheidsgerecht is voorgelegd, een vraag doet rijzen over de uitlegging van het Unierecht, is het Hof van Justitie van de Europese Unie (‘Hof van Justitie’) bevoegd om bij wijze van prejudiciële beslissing een uitspraak te doen over die vraag op verzoek van het scheidsgerecht dat is ingesteld om geschillen uit hoofde van die internationale overeenkomst te beslechten.
De bepalingen van Unierecht inzake de procedures die overeenkomstig artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden ingesteld voor het Hof van Justitie zijn van overeenkomstige toepassing op verzoeken om een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie die op grond van de eerste alinea worden ingediend.
Indien het scheidsgerecht zich niet voegt naar een beslissing van het Hof van Justitie die overeenkomstig de eerste alinea is gegeven, maakt de betrokken lidstaat onverwijld gebruik van het bij de internationale overeenkomst verleende recht, waarbij de nationale veiligheidsinstantie gerechtigd is om de exclusieve bevoegdheid op zich te nemen voor het gedeelte van het kunstwerk dat zich in die lidstaat bevindt.