Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 1060/2009 inzake ratingbureaus
Artikel 23 sexies Procedureregels voor het nemen van toezichtmaatregelen en het opleggen van geldboeten
Geldend
Geldend vanaf 01-06-2011
- Bronpublicatie:
11-05-2011, PbEU 2011, L 145 (uitgifte: 31-05-2011, regelingnummer: 513/2011)
- Inwerkingtreding
01-06-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-05-2011, PbEU 2011, L 145 (uitgifte: 31-05-2011, regelingnummer: 513/2011)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Europees financieel recht
1.
Indien de ESMA bij het verrichten van haar taken krachtens deze verordening tot de bevinding komt dat er ernstige aanwijzingen zijn voor het bestaan van feiten die één of meer van de in bijlage III vermelde inbreuken zouden kunnen opleveren, wijst de ESMA intern een onafhankelijke onderzoeksfunctionaris aan om de aangelegenheid te onderzoeken. De onderzoeksfunctionaris is niet betrokken (geweest) bij het direct of indirect toezicht op of het registratieproces van het betrokken ratingbureau en verricht zijn taken onafhankelijk van de raad van toezichthouders van de ESMA.
2.
De onderzoeksfunctionaris onderzoekt de vermeende inbreuken en neemt daarbij de opmerkingen van de aan het onderzoek onderworpen personen in aanmerking, waarna hij het volledige dossier met zijn bevindingen aan de raad van toezichthouders van de ESMA voorlegt.
Voor het verrichten van zijn taken kan de onderzoeksfunctionaris gebruikmaken van de bevoegdheid om informatie te eisen overeenkomstig artikel 23 ter en om onderzoeken en inspecties ter plaatse te verrichten overeenkomstig artikel 23 quater, respectievelijk artikel 23 quinquies. Bij het aanwenden van die bevoegdheden houdt de onderzoeksfunctionaris zich aan artikel 23 bis.
Bij het verrichten van zijn taken heeft de onderzoeksfunctionaris toegang tot alle documenten en informatie die de ESMA bij haar toezichtactiviteiten vergaard heeft.
3.
Na de afronding van zijn onderzoek en alvorens het dossier met zijn bevindingen aan de raad van toezichthouders van de ESMA voor te leggen, stelt de onderzoeksfunctionaris de aan het onderzoek onderworpen personen in de gelegenheid over de onderzochte punten van bezwaar te worden gehoord. De onderzoeksfunctionaris baseert zijn bevindingen alleen op de feiten ten aanzien waarvan de aan het onderzoek onderworpen personen opmerkingen hebben kunnen maken.
Het recht van verweer van de betrokken personen wordt in de loop van het onderzoek uit hoofde van dit artikel ten volle geëerbiedigd.
4.
Wanneer de onderzoeksfunctionaris het dossier met zijn bevindingen aan de raad van toezichthouders van de ESMA voorlegt, stelt hij de aan het onderzoek onderworpen personen van dat feit in kennis. De aan het onderzoek onderworpen personen zijn gerechtigd toegang tot het dossier te krijgen, onder voorbehoud van het rechtmatige belang van andere personen bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. Het recht op toegang tot het dossier geldt niet voor vertrouwelijke informatie die derden raakt.
5.
De raad van toezichthouders van de ESMA besluit op basis van het dossier met de bevindingen van de onderzoeksfunctionaris en na de aan het onderzoek onderworpen personen op hun verzoek overeenkomstig artikel 25 en artikel 36 quater te hebben gehoord, of door de aan het onderzoek onderworpen personen al dan niet één of meer van de in bijlage III vermelde inbreuken hebben gepleegd, en in voorkomend geval neemt hij een toezichtmaatregel overeenkomstig artikel 24 en legt hij overeenkomstig artikel 36 bis een boete op.
6.
De onderzoeksfunctionaris neemt niet deel aan de beraadslagingen van de raad van toezichthouders van de ESMA en mengt zich in het geheel niet in het besluitvormingsproces van de raad van toezichthouders van de ESMA.
7.
De Commissie stelt nadere procedureregels vast voor de uitoefening van de bevoegdheid tot het opleggen van geldboeten en dwangsommen, zoals bepalingen inzake het recht van verweer, termijnbepalingen en de inning van geldboeten of dwangsommen, alsmede gedetailleerde voorschriften betreffende verjaringstermijnen voor de oplegging en tenuitvoerlegging van sancties.
De in de eerste alinea bedoelde regels worden vastgesteld bij gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 38 bis en onder de in de artikelen 38 ter en 38 quater gestelde voorwaarden.
8.
Indien de ESMA bij het verrichten van haar taken krachtens deze verordening tot de bevinding komt dat er ernstige aanwijzingen zijn voor het mogelijke bestaan van strafbare feiten, verwijst zij de zaak voorstrafrechtelijke vervolging door naar de desbetreffende nationale instanties. Bovendien ziet de ESMA af van het opleggen van boeten of dwangsommen wanneer een eerdere vrijspraak of veroordeling in een krachtens het nationale recht gevoerde strafprocedure wegens dezelfde feiten of in wezen gelijkaardige feiten in kracht van gewijsde is gegaan.